Stadhuiswoorden
De heer Kater moge het mij vergeven (O.T. nr. 4, april 1973): ik kan stadhuiswoorden best waarderen, mits zij soepel gehanteerd worden en in de context niet misstaan. Zelf gebruik ik veelvuldig in kleine schriftures de woorden ‘kortelings’, ‘eertijds’, ‘edoch’, e.d. Wanneer woorden als deze zich wélvinden in de stijl van het geschevene, waarom zou men ze dan niet gebruiken? Ze hebben iets subtiels geloof ik, en heeft de tijd van ‘de deftige diligence’ niet zijn bekoring? Moet al wat wás in de ban?
Overigens verbazen mij de voorbeelden van de heer Kater: steeds, veelal, ofschoon, zijn dat stadhuiswoorden? Dan schrijf ik niet alleen, maar spreek ook somtijds stadhuistaal! En waarom zijn: betoog, doorgaans, verbijstering en onbehagen, woorden die hij zelf gebruikt in zijn artikel, géén stadhuiswoorden?
Tussen ‘steeds’ en ‘altijd’ dacht ik een mini-nuance waar te nemen, maar dat kan ik mis hebben. Men zij wel voorzichtig met ‘stelen’ i.p.v. ‘ontvreemden’. Stel dat studenten een grap willen uithalen en ergens een beeld ontvreemden zonder het te willen stelen!
Hij vindt voorts dat het gebruik van de auto-cue (zo heet dat vernuftige apparaat toch?) weliswaar de indruk moet wekken dat het gesprokene niet afgelezen wordt, maar dat zinsbouw en woordkeus aan die indruk afbreuk doen en een gevoel van ‘onbehagen’ te weeg brengen.
Mij is dat nooit opgevallen, al behaagt die auto-cue mij niet. Hoe zit dat overigens met het radionieuws, waarbij men de nieuwslezer niet eens ziet!
Rest nog de vraag of het mijden van verouderde woorden tot taalverarming leidt. Zeker doet het dat. Waarom zouden wij daaraan meewerken als onze taal toch al verarmt door de verrijking met een ontstellende hoeveelheid vreemde woorden, zonder welke wij blijkbaar niet meer kunnen communiceren? Als ik in een getypt verslag van anderhalve pagina twaalf maal het woord ‘evaluatie’ tegenkom, is dat geen taalverarming?
Mevr. S. Bokhove-v.d. Beek