Ziels
Het bijwoord ziels (tot in de ziel, met de gehele ziel) vindt men zelden alleen staan. Het komt meestal voor in verbindingen als zielsblij zielsgelukkig en zielsveel: ik heb altijd zielsveel van haar gehouden.
In het boek van prof. A. Chorus, De Nederlander uiterlijk en innerlijk, Leiden 1964, blz. 122 staat vermeld:
‘De Protestant spreekt van zielszorg, de Katholiek van zielzorg: de tweedenaamvals -s drukt meer zorg voor de individuele ziel uit’.
O.T. 1965, blz. 64 heeft bij deze passage aangetekend dat de verleiding groot is om hier uit eigen taal (personeelchef, personeelschef) en uit vreemde talen voorbeelden bij te zetten. Van Dale (1961) kent geen verschil zielszorg is zielzorg of zielenzorg vice versa. Hij kent geen zielszorger, wèl een zielzorger. Het Nederlands is rijk: het W.P.-Woordenboek, 1959, blz. 1259, zet er zelfs nog zielezorg bij.
Zeer verwarrend wordt de zaak als u, na Chorus gelezen te hebben, het Supplement Van Dale 1970, blz. 2799, opslaat en aantreft: zielszorg - geldt als spec. r.k. term (meer individueel opgevat dan zielzorg). Wat nu? Nu naar een specifiek r.k. boek als de Encyclopedie van het Katholicisme, 1956, deel III: op blz. 1067-1070 een heel artikel over zielzorg met niets anders dan zielzorg.
Dat een -s meer de zorg voor het individu aangeeft dan geen -s, is totdaaraantoe; een ‘tweedenaamvals -s’ is deze -s nauwelijks te noemen. Ziel is sedert het, in schors gekrast, in de west- en noordeuropese wouden voorkwam, vrouwelijk geweest. De Woordenlijst noemt het in 1954 nog bij de woorden waarvan uitdrukkelijk gezegd wordt dat ze beter met zij kunnen worden aangeduid. Ziel was in de middeleeuwen en nog lang daarna ziele, tweedenaamval zielen.
De ik-figuur in Vestdijk's Het Proces van Meester Eckhart (Den Haag 1969) is een katholiek priester, een pater Dominicaan: hij spreekt over zielszorg, hij had eigenlijk beter moeten weten.