Onze Taal. Jaargang 43
(1974)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
A propos Wolff en Deken‘Apperepo,’ in plaats van à propos, schrijft de kordate Martha de Harde in Wolff en Deken's lijvige roman Willem Leevend: Martha, gelijk haar bijbelse naamgenote, die geen tijd had goed te luisteren, begrijpt vele, voornamelijk Franse, woorden niet en ze gebruikt ze dan ook vaak mal à propos, ontoepasselijk. De Engelse schrijver Sheridan had reeds een Mrs. Malaprop opgevoerd in zijn toneelstuk The Rivals, en de romanschrijver Smollet, wiens werk Betje Wolff vertaalde, had een zekere Mrs. Jenkins gecreëerd die hij de uitspraak of schrijfwijze van veel woorden onwillekeurig in een, vaak anale, toespeling deed veranderen, Justus van Effen had zich al eerder gewaagd aan een dergelijke komische techniek in een van zijn geschriften, dat begon: ‘Men Heer de Spektater. Onse Mr. Jochemius, de schoolmiester van ons dorp, daer onse Joosje spelden leert, heytme wongderen van jou vertelt.’Ga naar eindnoot1) Wolff en Deken gingen echter een stap verder: Niet alleen de spreker of spreekster maakt zich bij hen tot een karikatuur, maar diens foute woorden worden tegelijkertijd door de schrijfsters gebruikt om een woordspeling te vormen welke de lezer dan weer een andere kijk op 't gebeuren in de roman zelf geeft. Met wreed belachelijk maken van hun medemens hadden Wolff en Deken overigens niets op, maar hun romanfiguren verspreken zich desondanks voor komisch effect. Sommige van hun substituties komen ons nu als ‘oud’ voor, maar dat is wellicht omdat Wolff en Deken ze zelf bedacht hebben: ‘Manset’ (manchet), ‘saggerijn’ (chagrin) en ‘sokkeren’ (choquer) zijn nogal flauw, maar ‘afgronteren’, in plaats van affronteren, ‘randzoen’ (rantsoen), ‘klauwier’ (clavier) worden al beter, alsook ‘Ari Katter’ i.p.v. Henri Quatre (men vergelijke hier Grijs' Gonorrhee de Balzac) en ‘tytelesatie’ voor titulatuur, een sensatie waarbij de ijdelheid gekieteld en niet gestreeld wordt. Ook ‘felististeren’ voor feliciteren wint iets indien men denkt aan 't beroep van de vader van Coosje Busken, Betje Wolff's vriendin, de apothekerdichter met zijn klisteerspuit. Dichter bij het echte mal à propos liggen zinnen uit Willem Leevend als ‘Ik wensch je dan alle bedenkelyke zegen in jen huwelyken staat... een huis vol kinderen’, en: ‘Als er geen kinderen kwamen, was al de pret uit de waereld’. Bij Wolff en Deken heet de vroedvrouw, tussen twee haakjes, inderdaad nog ‘de wyze vrouw’. Verder gebruiken Wolff en Deken ook reeds de ondubbelzinnige werkwoorden ‘bakkeleien’ (uit het Maleis) en ‘dokken’ voor betalen (scheepstaal?), en de vreemdere ‘plamooten’ (klutsen), ‘ontknarpen’ (ontfutselen), ‘baljaren’ (niezen), ‘vertitsen’ (verstrikken) en ‘falyvouwen’ (doekjes erom winden), werkwoorden welke niet meer gehoord worden, zo men ze ooit hoorde. Wolff en Deken blijken ook verzot op klankspel, zoals in ‘grobbelen’ (grabbelen), ‘fikke-fakkerijen’ (bezigheden), ‘gehassebas’ (soesah, of een feest in de Jordaan), ‘verfonkfooid’ (verfomfaaid) en ‘stonterytje’ (kleinigheid).
De figuur van Martha de Harde (men vergelijke Charles le Hardi), vrouw van een zeekapitein, is waarschijnlijk de creatie geweest van Betje Wolff, met haar Vlissingse achtergrond, haar langdurige correspondentie met de voormalige scheepsdokter David Gallandat en haar eigen ervaring in het dichten van ‘Walcheren’ opgedaan, ofschoon Aagje Deken toch ook wel degelijk onder de mensen was geweest en zij een ontwikkeld muzikaal oor had. Hoe dan ookGa naar eindnoot2), ‘uit de nagtschuit komen’ heet bij Martha nieuwsgierig zijn, en terwijl ze beweert niet te houden van ‘vitten en kibbelen en uitpluizen van een woord,’ zijn haar veel vondsten van Wolff en Deken in nieuwe woorden en uitdrukkingen in de mond gelegd: Zij gebruikt ook de ons bekende uitdrukkingen als ‘koorntje op mijn molen’ (grist to my mill, in het Engels), ‘achter de vodden zitten’, ‘stelen als een raaf’ en ‘den zak geeven’, maar daarenboven nog de volgende en unieke: ‘Ik at liever met haar, als dat ik met haar keef’, de hyperbool ‘Al klom je de haan van den Westertoorn, nog zou je jou verdriet niet kunnen overzien, dat zal daar zyn, hot en haar’, en de gemengde beeldspraak ‘Nu ben je nog in je speeljaartje, nu zit de speulman nog op het dak, botertje tot den boom’. Daarbuiten geeft Martha ook weer blijk van begrip voor de jeugd in ‘Een jongmens is geen paneeldeur, hij wil wel eens uit’.
Elders in W. Leevend vinden we nog vergelijkingen als ‘een ijzervarken van een mens’, ‘een memorie als een garnaal’, ‘zo heet dat de kraayen gaapen’, ‘zo glad als een veer’, ‘een zoet nuffeltje van een meisje’, ‘een jongen als een blok’ en ‘magtig in zyn knopjes zyn’. Wat L. Knappert in zijn studie over Wolff en DekenGa naar eindnoot3) hun ‘welig grasperk van taal’ noemde, (een perk waarin hijzelf graag botaniseerde), dat grasperk lijkt ons eerder een speelweide toe, niet zonder de kale plekken van 't teveel moraliseren en niet zonder de drassige hoekjes van 't weke sentiment door treurwilgen omgeven, maar vooral ook ruim en vaak verrassend. En wat een (lommer) lust voor 't oog zijn niet al die fraaie figuren, net als even zovele bomen, struiken en netels, met namen als Adriaan Blankaart, Adriana Belcour, Alida Leevend, Charlotte Roulin, François Luchtig en Lotje Rien du Tout. Wat de oneffenheden in hun taal betreft, daar is Betje zich van bewust geweest, ze gaf dit gebrek ook ruiterlijk toe, maar, kenmerkend, zonder zich er verder nog druk over te maken: In 1772 reeds, vijf jaar nog voor haar oude echtgenoot, Ds. Wolff, sterven en zij met Aagje Deken samenwonen zou, schreef ze een kennis dat haar literaire vrienden (zoals Loosjes en Noordkerk) ‘niet in staat zyn geweest my te doen begrypen wat taalregelen zyn, en ik altoos iemand noodig heb die hen in haar, d in t, t in d of dt veranderd (sic!). Zo een domme meid, niet waar?’Ga naar eindnoot4) Maar eerder in dezelfde brief schreef ze: ‘Het is, voor elk die de Vaderlandsche Litterature hoog schat, verbruid spytig, dat die Heeren, die nog al iets doen, bykans niets dan belikte vertaalingen of styve navolgingen ten beste hebben’.Ga naar eindnoot5) Wat beter argument, ook à propos de rede van de Heer P.H.S. Batelaan over het onderwijs ‘in de taal waarmee we moeten leven’,Ga naar eindnoot6) wat beter argument feitelijk, met het voorbeeld van Wolff en Deken in hun Willem Leevend voor ogen, | |
[pagina 46]
| |
om het niet al te zeer te betreuren indien taalkunde eventueel ondergeschikt zou worden gesteld aan het primaire leren spreken, luisteren, lezen en (dan) schrijven? dr. Frans van Rosevelt, University of Michigan |
|