Dacht ik
De gewone gelovige had, in enkele jaren tijds, stortzeeën van taal over zich heen gekregen, steeds meer dienst van het woord en dienst aan het woord; discussiestukken, ontwerpen, ‘papers’, manifesten, getuigenissen, protesten, communicatie- en informatiebulletins, en stencils, altijd maar weer stencils. In Duitsland deed het grapje over de Nederlandse kerk de ronde, als zou- de voorganger aan het altaar uitnodigen ‘lasset uns blättern’, i.p.v. ‘lasset uns beten’. En als de gelovige intussen nog in de kerk kwam (het kerkbezoek liep met bijna de helft terug in tien jaar!), kon hij zich met reden afvragen of het ‘alles wordt nieuw’ voorlopig wel meer inhield dan een ander jargon: de pastoor werd een pastor, de parochie een gemeente (soms ook nog kritisch), liefde medemenselijkheid; maar dat was nog niets vergeleken bij de inspraak van de basis en inspelen op het grondvlak, het functioneren van het godsvolk en het leven in de spanning van het totale kerkzijn, de wildgroei van het groepsgebeuren en de ontmoeting door een handreiking, ergens kiezen voor het conflictmodel ten behoeve van het optimaal functioneren van de pluriformiteit in de lokale kerkgemeenschap, alternatieve en polaire functie, een stuk verantwoordelijkheid, een stuk concrete overdracht, zinvol duiden, concreet dan, - in hoge golven sloeg het over de mensen heen. En elke bedienaar van het woord, spreker of preker zei: ‘Ik dacht’ en ‘Dacht ik’, en onder zoveel denken leek het ‘Ik geloof’ bedolven.
(Uit Michel van der Plas en Jan Roes: De kerk gaat uit. Bilthoven, 1973, blz. 193.)