Onze Taal. Jaargang 43
(1974)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
[Nummer 4/5] | |
Langs de stenen verbeeldingLaten we in Amsterdam beginnen. Gijsbreght had er op een hoog voetstuk kunnen staan, veel trappen rondom, veel bloemen, een breed plein. Maar hij staat wat gestileerd achteruitgedrukt op de brug Vondelpark, op de hoek van het Beursgebouw, aan de poort van het Stadhuis. Trouwens, het gaat hier niet om de helden, schrijvers, schilders, weldoeners, staatslieden, soldaten. Het gaat om de fantasie, de kinderen der verbeelding. Het gaat om beelden als het Lieverdje. Die staan bijvoorbeeld op de Nieuwmarkt, de verliefden zoals we ze uit Breero kennen. En de Titaantjes, drie jongens van Nescio in het Oosterpark. Ze zitten er in de zon, pratend, ironies-lachend, niemand vertrouwend, zichzelf niet gelovend, kijkend naar wat ze mooi vinden.Ga naar voetnoot1) Wie heeft het verhaal van Hansje Brinkers geschreven? In welk Nederlands schoolboek staat het? Spaarndam heeft zijn beeld, de redder van ons lage land, vinger in het gat van de dijk. Vrijwel allen die globaalweg vóór 1950 op de middelbare school geweest zijn, hebben de Camera Obscura gelezen. Meestal in de derde klas, na een gedegen inleiding van de leraar Nederlands over de romantiek en de humor. De verhalen waren voor een dertien-, veertienjarige scholier niet zo erg vermakelijk. De leraar keek tijdens het lezen - Van Dam, ga jij eens verder! - peinzend over de hoofden en hoopte dat ze later, als ze groot zouden zijn, Hildebrand wel zouden waarderen. Dat hebben allen ongetwijfeld gedaan. In de Haarlemmerhout staat het meesterwerk van Jan Bronner. De geschiedenis van het beeld, in 1914 op papier als eerste ontwerp en in 1962 geplaatst, is een hollands drama. Rondom de waarnemer Hildebrand staan acht Camerafiguren: Stastok, Nurks, Van der Hoogen, Keesje, Bruis, Suzette Noiret, grootmoeder Kegge, Teun de Jager.Ga naar voetnoot2) Hoofddorp, nauwelijks nog een dorp, kan bogen op Dik Trom, achterstevoren op de ezel gezeten, zoals Vulcanus de Olympus op rijdtGa naar voetnoot3). Dik Trom (1891!) is voorlopig nog onsterfelijk en met hem Flipsen de veldwachter, een mooier woord dan rijkspolitieagent. Namen als C. Joh. Kieviet, Chr. v. Abcoude, uitgverij Kluitman Alkmaar zijn jeugdsentiment. Pietje Bell - gelezen door ontelbare kinderen, ten spijte van de opvoedkundigen - heeft nooit een standbeeld gekregen. Hij woonde ‘in de Breestraat, een drukke volksbuurt, in een grote stad’. Waar kunnen we hem laten staan? Met Geelman en Martha en Tante Cato. ‘Tante is u van ijzer?’ Nu keek tante Cato hem vol verbazing aan. ‘Van ijzer?’ ‘Ja, want vader zei vanmorgen tegen moeder, dat u zo'n tang was.’ Rotterdam, vlak na de eeuwwisseling.
Nog een jongensboek. Wat literairder, wat historieser en vaderlandslievender: De scheepsjongens van Bontekoe (Johan Fabricius). Elke IJsselmeer-zeiler die de haven van Hoorn is binnengevaren, weet ze te zitten: Hajo, Padde en Rolf op de Kademuur. Begerig om ‘de wijde wereld te zien en met echte zeebenen terug te komen en op te snijden als die bruingebrande Pikbroeken.’ Na Hoorn de Afsluitdijk (Vasalis: ‘links ligt de zee, getemd maar rusteloos’) over naar Harlingen, de stad van de liefde van Ina Damman en Anton Wachter. Terug tot Ina Damman: ‘Hij wist dat hij van | |
[pagina 30]
| |
Ina Damman hield en niet naar haar toe zou gaan, omdàt hij van haar hield. Maar al zijn verlangen, zo lang in hem opgesloten, richtte zich, hoe hij zich ook keren wilde, op de werkelijke Ina Damman, niet op haar vluchtig spiegelbeeld in de droom.’ Sinds Koninginnedag vorig jaar staat Anton Wachter aan de Voorstraat - tegenover Vestdijks geboortehuis - een nette platte muts op, schooltas onder de linkerarm. (‘Bartje voor de betere standen,’ moet een cynicus gezegd hebben.) Voor Vestdijkfans is Harlingen een must: ze kunnen een plattegrond van Harlingen tekenen met de gegevens uit de vier Anton-Wachterboeken. - dat is ie -
Vestdijk is ook in Leeuwarden te vinden (Weulnerdam). In de Prinsentuin had iets kunnen staan dat aan de Koperen Tuin herinnert, de wandelaar zal aan zijn fantasie genoeg hebben. Weinig ruimte voor eigen fantasie laat de Koe, us mem, over: Oanbean fan de leden, station uit meteen rechts af in een plantsoen.Ga naar voetnoot4) Haar oren staan gespitst, haar ontorsbaar zware uiers gespannen, haar ogen turen pienter over het Zuiderplein. Maar is er een gedicht over haar? Er zijn zeker gedichten over schaatsenrijders (Adrianus Bogaers, een negentiende-eeuwer schreef er dactyliese verzen over: ‘Wélk een genót op die íjzers te dríjven, 't Ruím te doorkruísen in gónzende vlugt!’) Het standbeeld van de Elfstedenrijder staat bij de Harlinger Trekweg. Onze kindskinderen zullen de barre tocht alleen nog kunnen kennen aan dat beeld. Even ten zuidoosten van Leeuwarden ligt het kleine Warga; vermoedelijk zullen weinigen weten dat daar een beeld staat van een van die onverwoestbare, klassieke meisjesboeken Afke's Tiental, een schepping van Nienke van Hichtum, Troelstra's eerste vrouw. Mem Afke, de moeder van het arme Friese gezin, is er vereeuwigd temidden van haar Eeltje, Sietske, Bouke, Klaas, Jetse, Wiepkje, Jouke, Watse. Alles loopt in zo'n boek (1903!) goed af. Vader lachte: ‘Afke, wat hebben onze kinders toch een goeie beste moeder.’ Afke was op een stoel geklommen. ‘Pfff!’ daar blies ze de lamp uit. ‘Wel te rusten!’
Niet zo hartstikkedood als het lied suggereert is het Peerd van Ome Loeks dat recht tegenover het station van Groningen staat. Een verrassend beeld. De steert slaat in 't rond. Het is moeilijk de waarheid en humor ervan aan een andersdenkende uit te leggen. Boer Loeks, zijn linkerarm op de linkerpaardebil leggende, kijkt wantrouwerig naar de grote staad; hij denkt iets onachterhaalbaars. Heeft Groningen niet meer dan het Paard? Blijkbaar niet. Maigret staat in Delfzijl; Simenon's eerste Maigret-boek Un crime en Hollande is er geschreven, maar het telt eigenlijk in onze reeks niet mee. Vasalis, Heeroma, Hendrik de Vries hebben nog niet tot eni-gerlei- loeksisdoot -
| |
[pagina 31]
| |
- de schuit van schipper Bontekoe, die naar Oostinje gaat, je zou 'm es moeten zien -
beeld geïnspireerd. Misschien wordt nog eens in de gang van de eerste Rijks-HBS van Groningen het beklemmende vers van De Vries aangebracht: ...... een oud gebouw met strakgelijke lijnen / een plein vol gruis, een afdak boven palen / een lampenbuis in elk der kalklokalen ...... Toch nog iets anders in Groningen, zij het niet typies Gronings, het beeldje van Olga met kat uit Jan Wolkers z'n boek Turks Fruit. Het bijzondere ervan is dat de auteur tevens de beeldhouwer is. Het staat aan de Paterswoldseweg hoek Laan van de Vrede.
De beelden van Drente zijn teder, kinderlijk, ontwapenend. Vlak over de grens met Groningen, in Zuid-Iaren aan de Stationsweg de fontein met het beeld van Berend Botje die ging varen: de weg was recht, de weg was krom, nóóit kwam Berend Botje weerom. Voor het oudheidkundig museum van Assen met zijn onweetbaar oude botten, pijlpunten en vuistbijlen kijkt kleine Bartje u wakker aan, handen in de zak, pet op het achterhoofd, met de klompen down-to-earth krities - ik bid niet voor brune boon'n, is door de TV al een soort spreekwoord geworden. Ot en Sien staan op de Brink in Roden: de dorpsonderwijzer heeft Jan Ligthart geholpen bij het maken van het beroemde prentenboek (1909). De kinderen staan er wat verlegen tegen elkaar gedrukt, Ot met z'n kiel, Sien met 'r boezelaar, de grotemensenwereld in starend. Ze hadden overal kunnen staan want ze horen overal thuis, de koningin zelfs zal er Nederlands uit geleerd hebben. Maar Roden is een gelukkige keus geweest.
De Gelderse hoofdstad Arnhem, moet nog eens bij een of ander jubileum geld bij elkaar brengen voor een beeld op het Velperplein van de dominee de dokter | |
[pagina 32]
| |
en de notaris voor wie de liefde ... Zutphen ontbeert Jaromir en op de weg naar Lochem had de Hoofdige Boer mogen staan: ‘Elk weet, waar 't Almensch Kerkje staat / En kent de laan die derwaert gaat ...’ Jan van Schaffelaar in Barneveld, hoe kloek ook door Oltmans in zijn vierdelige Schaapherder geschilderd, telt niet mee. We moeten naar Nijmegen: Mariken van Nieumegen op de Grote Markt, waar zij met Moenen kwam ‘op den ommeganck dach’ en na het aanschouwen van tspel van Masscheroene uit zijn klauwen verlost werd. O mensche, vol ghebreken ende vol sonden, Hieraan moechdi nemen exempele. - ik vlieg bekaanst in braand van den onger -
Er zijn, vind ik, weinig beelden die zo harmonieus in een stad zijn opgenomen als dat van Mariken. Zij staat niet in een bloemperk, niet achter een hek, maar aan de rand van de markt, op de stoep, tussen de mensen. (Zo ook had Elkerlyc in Delft kunnen staan, en dan niet ver van de voet van de Oudekerkstoren waar nu de veertiende-eeuwse begijn Geertrui van Oosten te zien is; zij komt voor in een novelle van Alberdingk Thijm.) Mariken had ook in ‘sHertogen bossche’ kunnen zijn: ze heeft er voor ze met haar duivel naar Antwerpen ging, met hem samengewoond. Er staat een andere vrouw in Den Bosch: ‘Zoetelievegerritje’, van wie weinig meer bekend is dan dat zij antwoord moet geven op een moeilijke vraag. - die meer dan seven jaar metten duvel woende en verkeerde -
Waarom onze zuidelijke provincies, de oudste ‘taaldelen’ van ons land, zo weinig literaire beelden hebben opgeleverd, is onduidelijk. Geen Peelwerker, geen Stroper, geen Wuivende bij Sint-Michielsgestel. Wel aan de uiterste westkant, tegen het Zeeuwse water aan, A.M. de Jong's Merijntje Gijzen in Nieuw-Vossemeer tegenover het stadhuis; hij staat er wat braafjes bij, anders dan we hem in de afgelopen winter op de televisie hebben leren kennen. Wel Bruun en Reynaert bij de ingang van het Oisterwijkse openluchttheater, de beer met zijn snuit geklemd in de boom, de vos hem honend. Maar de grote triomf van de felle met de rode baerde is in Zeeland te zien. Waar anders dan in Hulst, had Reynaert moeten staan? Daar is een bos, zegt hij voor zijn rechter, ‘ende heet Hulsterloe.’ Daar, koning Nobel, ligt de schat begraven. Ieder schoolkind heeft het verhaal ten minste ééns in zijn leven gehoord. Reynaert komt vrij. Hij neemt in Hulst bij de ingang der stad afscheid voor zijn boetetocht naar Rome: ‘Heere, God gheve u goeden dach, Ende mier vrouwen, die ic mach prijs gheven met rechte.’ De geveinsde tranen lopen hem langs de snorharen: ‘Hemliepen die gheveinsde tranen Neder neven sine granen.’ Is er nog meer in Zeeland? Is er in Vlissingen geen mecenas te vinden die Saartje Burgerhart in steen laat hakken?
In Rotterdam waar Erasmus iedere keer als hij de torenklok hoort een bladzijde omslaat, had Dreverhaven kunnen staan, Boefje, Geertje, de Zotheid, maar geen van allen is er. Sinds een paar maanden staat Ketelbinkie op het Koninginnehoofd aan de kop van de Wilhelminakade; met zijn koffieketeltje in de hand kijkt hij droefgeestig over de Nieuwe Maas. Hij is de hoofdpersoon van het levenslied voor bruiloften en partijen (tekstdichter Anton Beuving); de straatjongen die van heimwee aan boord sterft en een twee drie in godsnaam een zeemansgraf in de oceaan krijgt. | |
[pagina 33]
| |
Leiden heeft de gedenksteen in de Breestraat waar Bomans z'n Pieter Bas - ‘hoe bedoelt u, professor?’ - heeft gewoond. Paaltjens bekijkt de studenten van nu die in hun derdehands eend de weg afdraaien om in hun Sterflat te komen. Bij station Lammenschans staat de weesjongenGa naar voetnoot5) die volgens Hooft ‘bij duister de glimmende lonten’ van de wegtrekkende Spanjaarden zag; de Leienaars vertrouwen het niet, hij gaat voor zes gulden kijken en ‘overgekomen en niemand in 't blokhuis verneemende, wenkte hij met zijnen hoedt.’ De mooiste beelden van Den Haag moet u niet zoeken onder de negentiende-eeuwse afbeeldingen van onze Oranjevorsten aan het Noordeinde, op het Buitenhof. Van Oldenbarnevelt, grimmig peinzend aan de Vijverberg, is een klasse op zichzelf. De mooiste zijn Flaneur, een beeld van de schepping van de haagste journalist aller tijden, Elias, vlakbij Hotel des Indes, en vooral Eline Vere aan de Groot-Hertoginnelaan. Zij staat, sinds de boekenweek 1974, tegenover Pulchri aan het Lange Voorhout, haagser kan het niet, maar zij is daar als een reuzin; zij ‘werkt’ pas echt in de ruimte van een plantsoen, met die ‘schaduwvolle, zwartbruine blik, bij de geamberde bleekheid van haar tint’. Eigenlijk zou ze alleen achter een kaptafel de echte Eline zijn, ‘glimlachend met de fijne punt van den roziggenagelden vinger de lijn van wenkbrauw - jongens waren we maar aardige jongens -
| |
[pagina 34]
| |
en wimper streelend, zich de oogleden een weinig amandelvormig vertrekkende, of heure bruine haren woest om zich heen warrelende.’
Uit de verbeeldingswereld van de Tachtigers nog een romanfiguur: De kleine Johannes. Hij knielt in Bussum in het parkje met de merkwaardige, bijna actuele naam De Kom van Biegel, dromerig, vogeltje op de schouders. Knielde, want - na verscheidene malen ernstig mishandeld te zijn - is hij bij de jongste harde storm omgewaaid en verwijderd. Maar hij komt terug.
Bovenstaand reisburoproza noemt een dertig beelden. De reeks is niet volledig. Vlaanderen is onbereisd gebleven, ten onrechte. Wie meer beelden weet, noeme ze. Waarom heeft de een wel een beeld, de ander niet? Toeval? Gril? Geld? Waar is Kniertje, Julia, Beatrijs, Ferdinand Huyck, Droogstoppel? Waar is de jongen die floot ‘in een oud stadje, langs de watergracht’? Of wij in de verstening van de verzinsels gunstig dan wel ongunstig afsteken bij het buitenland, weet ik niet.Ga naar voetnoot6) Staat Julien Sorel in Besançon, Stephen Dedalus in Dublin, Anna Karenina in Moskou? We hebben hier geen literair pelgrimsoord als Stratford-on-Avon of Mark Twain's heiligdom in de V.S., Hannibal Missouri. Misschien is er nog ergens in ons land een gulle waaghalzige uitgever te vinden die een royaal bladerboek laat maken met foto's van de kinderen der verbeelding en daarbij veel citaten. Een boek om bij je pensioneringGa naar voetnoot7) te krijgen. J. Veering - het kwijnende van sommige heurer gebaren -
- die van zijn moeder op de kade wat schuchter lachend afscheid nam -
|
|