Toch ‘andertalig’?
Weer eens iets over de dubieuze woordvorming ‘ander(s)talig. (Zie O.T. 1972, p. 10 en 34 en 1973, p. 6.)
C.A.Z. bleef vasthouden aan andertalig, hoewel hij mijn redenering ten gunste van anderstalig niet ontzenuwde. Toch ben ik op grond van andere argumenten onzeker geworden.
Van Dale, supplement, geeft anderstalig. Het Woordenboek van de Nederlandsche Taal (W.N.T.) geeft andersoortig en Van Dale, supplement, nam andersoortigheid op. Dit woordenboek is inkonsekwent in zoverre het als toelichting geeft: ‘het anders-zijn van soort’. Als men van anders uitgaat, zou men een dubbele -ss- moeten schrijven.
Het W.N.T., supplement, plaats ‘Anderslachtig, van ander geslacht’ bij de samenst. afl. van ander. Merkwaardigerwijs en ook inkonsekwent staat in hetzelfde woordenboek andersoortig niet onder genoemd kopje, maar als zelfstandig lemma na andersom. Maar Andersgeaard (het bijwoord anders + het bijv. naamw. geaard) is terecht ondergebracht bij de koppelingen met anders- (kolom 1136).
Tijdens de zomervakantie heb ik me nog eens beziggehouden met deze kwestie. Maar eerst wil ik nog even wijzen op twee merkwaardige gevallen van anders en wel als attributief bijvoeglijk naamwoord: ‘Hij is een andersche werkman als gij’ (W.N.T. s.v. anders, kolom 1135). En het curieuze gebruik bij Slauerhoff in zijn welbekende gedicht DE ONTDEKKER: ‘.... een ontdekking anders groot...’ Hierin proef ik een gallicisme (autrement plus grand).
Nu ter zake. Op de eerste plaats meen ik, dat we het probleem ‘andertalig of anderstalig’ niet moeten zien als een kwestie van een verbindings-s zoals in stations-chef. (Vgl. O.T. 1973, 6 en 37.) De moeilijkheid zit volgens mij in het onderscheiden van de woorden ander en anders. Historisch is ander een bijvoeglijk naamwoord met de betekenis: niet hetzelfde als. Maar al heel oud is ook de betekenis: tweede, zoals in anderhalf, anderdeels, anderdaags, anderzijds, andersjaars. Zo zouden we andertalig desnoods kunnen interpreteren als: een tweede taal sprekend, hoewel ik zelf niet in deze oplossing geloof.
Naast het bijvoeglijk naamwoord ander ontstond met z.g. adverbiale -s (een bijwoord-vormende -s) het bijwoord anders. Dit kan tegenwoordig (zoals ook enkele andere adverbia) predikatief gebruikt worden, bv. Het wordt anders dan ik dacht. Van deze taalmogelijkheid maakte ik gebruik in mijn analogierij. Ook Van Dale deed dit, zoals we zagen. Op grond van de verschillende woordsoort van anders en ander ben ik voor formaties met ander(s) echter gaan denken aan een onderscheid op grond van het tweede lid van de samenstelling of samenstellende afleiding. Is dit tweede stukje een woord met een overwegend werkwoordelijk karakter of een bijvoeglijk naamwoord, dan moet men anders (bijwoord!) verwachten, omdat bijwoorden voorkomen bij de twee genoemde woordsoorten. Volgt als tweede deel een zelfstandig naamwoord, dan zou ander (bijvoeglijk naamwoord!) gebruikt moeten worden, omdat bij het zelfst. naamw. een