Loskoppelen
In het artikel ‘krantetaal’ (maart nr. blz. 15) viel mij de veroordeling op van het woord ‘loskoppelen’, die zeer negatief was. In principe ben ik het er mee eens, dat ‘ontkoppelen’ mooier is en dat loskoppelen een inwendige tegenstelling bevat. Toch zou ik een lans voor deze term willen breken. Ik zie hier nl. niet een dooreen halen in van ‘losmaken’ en ‘ontkoppelen’, maar een eigen evolutie van het woord zelf. Over het algemeen is het een abstract woord: bv. ‘twee woorden zijn gekoppeld’; ‘de netten van beide electrische centrales zijn gekoppeld’. In deze situatie is ‘ontkoppeld’, de natuurlijke tegenstelling, geheel op zijn plaats. In een bepaalde situatie kan ‘koppelen’ echter zeer concreet worden, en dan gaan andere krachten werken. Bij de ontwikkeling van het railvervoer namelijk werd ‘koppelen’ een zéér concrete en frequente dagelijkse bezigheid. Ik kan mij nu goed voorstellen, dat er hier een spontane betekenis-verschuiving plaats vond en dat met het woord meer kan aanvoelen als ‘bezig zijn met koppels’. Het resultaat van dit ‘bezig zijn met koppels’, heeft voor 50% het resultaat dat de wagens aan elkaar worden bevestigd, voor 50% dat zij los van elkaar komen. Beide sub-bezigheden kregen toen de aanduiding ‘los-koppelen’ en ‘vastk--oppelen’. Ik voel hierin een natuurlijke ontwikkeling. Op het concrete koppelen van treinwagens als dagelijkse bezigheid staat nl. het werk centraal: ‘het koppelen’ in de door mij bedoelde zin het resultaat (of de wagens los of vast komen), is hierbij secundair. Hierdoor wordt ‘koppelen’ een neutraal, of ambivalent woord, met twee ‘vleugelwoorden’, ‘los-’ en ‘vast-koppelen’. Bij het abstracte
uitgangswoord was de situatie geheel anders. Hier was ‘koppelen’ univalent en dan staat er een ‘tweelingwoord’ ‘ontkoppelen’ tegenover.
Op deze manier zie ik in ‘loskoppelen’ iets geheel anders dan in het voorbeeld ‘er is geen enkele sprake van’, dat in hetzelfde artikel even later aangehaald wordt. In dit geval hebben wij duidelijk met een degeneratie te maken, terwijl ik in het eerste geval een spontane groei zie.
dr. P.J. Kipp, Utrecht.