Overblijfselen van de Amerikaans-Nederlandse taal
Nadat ik mijn ambt als ‘Regeringscommissaris voor de bijzondere hulpverlening’ tengevolge van de bevrijding van Nederland moest neerleggen, werd mij verzocht een lezingentocht door de V.S. te houden. Deze lezingentocht was georganiseerd door de consul Willard Wichers uit Holland-Michigan met als doel mede te helpen aan de geldinzameling voor U.N.R.R.A. die in de na-oorlogse fase de materiële hulp aan de eens bezette landen van Europa ging overnemen. Tijdens die reis heb ik bijna alle staten van het Amerikaanse gemenebest kunnen bezoeken, maar de nadruk werd toch gelegd op het bezoek aan verschillende groepen Nederlandse immigranten en hun nakomelingen die zich nog diep verbonden voelden met het moederland.
Daarom las ik met groot genoegen het speciale nummer ‘Denkend aan Holland’ dat als oktober-nummer van Onze Taal in 1972 verscheen. Ik geef maar losse opmerkingen die ik diep uit mijn geheugen moet opdiepen maar die toch ter aanvulling kunnen dienen van het overzicht van dat nummer. Tijdens de oorlog was ik in Engeland reeds met de studie van het Nederlands in aanraking gekomen toen ik op een reis naar Edinburg, Schotland voor een paar dagen werd ingekwartierd bij een Engelse professor in de literatuur, Sir Herbert Grierson, die bezig was met een studie over Vondel. Sir Herbert was de grote Milton-kenner, die wist dat Milton met Joost van den Vondel had gecorrespondeerd. Van mij wilde hij de juiste uitspraak van het Nederlands horen. Zo zaten we dus midden in de oorlog - tijdens mijn bezoek aan een hospitaal in Edinburg - samen Vondel te lezen. Ineens was de oorlog er niet meer en klonk avond aan avond hardop de statige poëzie van Holland, voorgelezen door een geïnteresseerde leek.
Hetzelfde overkwam mij herhaaldelijk in de Verenigde Staten. In een Gereformeerde kerk in Chicago, waar de aloude psalmen nog in het Hollands werden gezongen, werd mij gevraagd mijn rede over de toestand van Nederland in het Hollands te houden, ook al begrepen ze er niet alles van. Ze glunderden bij het horen van de taal hunner voorouders. Voor Hope College in Holland-Michigan moest ik mijn speech in het Engels spreken maar mij werd gevraagd om in het tehuis voor ouden van dagen hetzelfde praatje in het Hollands te houden. Daarna werd er koffie met snijkoek geserveerd. In Pella-Iowa kon ik alles nog in het Hollands vertellen en men verwende mij met allerlei echt Hollandse lekkernijen, zoals speculaas en amandelgebak. De trots op hun Nederlandse verleden kwam overal naar boven en de financiële bijdragen aan de U.N.R.R.A. campagne waren aanzienlijk. Het is bekend dat ook de rasechte Amerikaanse dichter Walt Whitman trots was op zijn Hollandse afkomst.
Als men over de overblijfselen van de Nederlandse taal en cultuur spreekt moet men eigenlijk over twee fasen van immigratie spreken, die van de 17de eeuw en die van de 19de eeuw. De Hollanders van Nieuw-Amsterdam (New York) hielden ook heel lang aan hun taal vast. Het is een ontroerend verschijnsel hoe lang immigranten zich aan hun oude taal vastklampen als aan het laatste bezit van het verleden. Vele Hollanders gingen na de overgave van Nieuw-Amsterdam zich noordelijker in de staat New York langs de Hudson vestigen met Fort Orange (het latere Albany) als centrum. Ze heten overal Hollandse namen na: Brooklyn (Breukelen), the Bronx (het land waar de heer Jonas Bronck woonde), Spijtenduivel, Saugerties (= zagertjes), the Catskills (de kaatsheuvelen), Flushing, Kinderhoek en vele andere plaatsnamen.
Aan de uit het Nederlands afkomstige woorden in het genoemde artikel vermeld, zou ik nog toe kunnen voegen: