Middenklemtoon?
Het is bekend, dat de beklemtoning van straatnamen een intrigerend studieobject kan zijn. Vol misschien oplosbare raadsels. Dat men in een villadorp, waar ‘lanen’ gewoon zijn, Beeklaan zal zeggen, terwijl men in Den Haag Beeklaan zegt, dat is nog wel te verklaren. Maar hoe komt er in een buurtschap aan de Utrechtse Vecht een Jaagpad? Waarom zegt men in Hilversum gewoon Laanstraat, maar in - ik meen - Baarn Laanstraar?
Het zou kunnen zijn dat zulke populaire accentueringen als Bildendijkstraat, Ackersdijckstraat, Oranjeboomstraat (opgevangen in Den Haag, Rotterdam, Leiden) vallen onder het nog onvoldoende doorgronde regelstelsel van de accentuering van straatnamen. Maar er zou ook een algemene accentregel aan ten grondslag kunnen liggen. Zo'n regel heeft het Nederlands in het opgeschoven accent van bijvoeglijke afleidingen: opstand, maar opstandig; opwinden, maar opwindend; aanvang, maar aanvankelijk. (Voor zelfstandige woorden geldt de regel, grof gezegd, niet: aanbrenger, opvoeder; zou het daardoor komen dat we aarzelen bij inzittenden en opvarenden?)
Zouden Oranjeboomstraat en Oranje-Vrijstraat onder dezelfde regel of taalwet vallen? Is er een neiging (misschien niet bij u, maar dan toch bij velen) om in lange samenstellingen de hoofdklemtoon te leggen op wat voor het taalbewustzijn van de spreker het tweede bestanddeel is? Steenkolenhan delsvereniging, volksbevrijdingsleger, marinevoorlichtingsdienst, aardappelmeelfabrieken .....leg uw oor aan den mond des volks, zei of schreef of dacht een taalgeleerde lang geleden, en dank zij radio en televisie kunt u dat. Misschien ontdekt en formuleert u de ‘wet van de neiging tot een centraal eenheidsaccent’.