‘De inlichtingen van Zweedsche zijde zijn ten opzichte van schrotaankoop evenmin bemoedigend....’
Naast dit schrot troffen wij in brieven van deze jaren een enkele maal ijzerafval aan en in één Nederlandse brief het Engelse scrap.
In de bezettingstijd dringt schrot door tot de staatscourant, gesignaleerd door Onze Taal 10,63 (1941). In de staatscourant no. 102 worden bij de ijzer- en staalbeschikking no. 5 ‘maximumprijzen vastgesteld voor kokillenschror, gegoten ijzerschrot eerste soort, gegoten ijzerschrot tweede soort, potterie en hard gegoten ijzer schrot (hartguss).’
Ook na de oorlog blijft schrot bij de staalverwerkende industrie het meest in gebruik, wat men duidelijk weerspiegelt ziet bij C.F. van Dam, IJzer en Staal, Hoorn (1963)4; in de index uitsluitend schrot en men leest op blz. 130 van dit boek:
‘Bij de verwerking van staal en ijzer is er altijd een groot gehalte afval, dat schrot of schroot genoemd wordt. Ten onrechte is in de volksmond aan het woord “schrot” het begrip verbonden van ijzerafval, dat uitsluitend wordt gebruikt in de wapenindustrie. De taalkundigen hebben nu vastgesteld dat “schroot” moet worden gebruikt voor artikelen, die de laatstgenoemde industrie tot verwerker hebben. “Schrot” wordt dus in de staalindustrie benut. Spreek dus, als ijzerafvalprodukten voor de staalindustrie bedoeld worden, uitsluitend van “schrot”.’
In het gedenkboek Hoogovens IJmuiden 1918-1968 van Prof. dr. Joh. de Vries, Wormerveer (1968) treft men ook in de index uitsluitend schrot en schrothandelaren aan. Dat het Duitse Schrott zo gemakkelijk juist bij deze industrie kon penetreren, blijkt uit het feit dat al bij de bouw van Hoogovens veel Duits gesproken werd. Op blz. 281 van dit gedenkboek lezen wij:
‘Daar zijn de arbeiders van verschillende werkgevers en nu ook van verschillende nationaliteiten, Duitsers, Fransen, Engelsen, Belgen en Nederlanders. Ten opzichte van de grootste groep, de bevoorrecht geachte, beter verdienende Duitsers, komen opnieuw zekere spanningen tot uiting. De verstandige elementen houden hun medearbeiders weliswaar voor: “Het zijn jullie leermeesters. Waar zij nu staan, komen jullie straks”, maar het is natuurlijk niet zonder reden dat er zo vaak “Brüderschaft getrunken” moet worden.’
Op blz. 419 van dit boek spreekt Prof. De Vries van ‘Hollandse Duitsers’ die men in de begintijd bij Hoogovens graag in dienst neemt: ‘d.w.z. uit ons land afkomstige arbeiders die in Duitsland hebben gewerkt en van wie zeker de helft hoogovenervaring bezit’.
Ook zij zullen als ‘leermeesters’ het gebruik van schrot bij de arbeiders hebben verbreid, terwijl dit woord bij de directie al in gebruik was, zoals wij aan het begin van dit artikel gezien hebben.
Dat schrot bij hen die nu op school een technische opleiding volgen in gebruik is of in gebruik zal komen, zal niemand verwonderen, daar hun leerboeken het voorbeeld geven b.v. het veel gebruikte L. Ploos van Amstel, Bouwstoffen voor het H.T.O., Leiden (1968)19, blz. 308.
Een kras staaltje van onverdraagzaamheid werd mij verteld door een jong ingenieur. Bij een mondeling tentamen in Delft ± 10 jaar geleden, gebruikte hij schroot; men verzocht hem dit na te laten en bij dit tentamen uitsluitend van schrot te spreken! Zo sterk moet de vaktechnische uitstraling van schrot voor de examinator geweest zijn, dat de dubieuze herkomst van dit woord op de koop toe genomen wordt. Zo ook bij de Technische Woorden, behandeld door de Centrale Taalcommissie voor de Techniek, 's-Gravenhage (1958). Voor de afdeling metalen heet schroot (metaalafval) ‘verdacht’, het moet schrot zijn. Volgens deze lijst is schrot alleen ‘verdacht’ bij de wapenindustrie; hier dient men van hagel, schroot te spreken. Dit werk zal de bron van C.F. van Dam geweest zijn, die wij hierboven citeerden.
In overeenstemming hiermee is de aanwijzing van de Commissie Taalzorg van Hoogovens in de Woordenlijst voor Technische Termen speciaal samengesteld voor het personeel: ‘niet schroot maar schrot, bij ons bedrijf gebruikelijk woord.’
C. Kostelijk, Heiloo.