Onze Taal. Jaargang 42
(1973)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
‘Het boek schrijft in een bepaalde passage voor dat een van de vrouwelijke hoofdpersonen een rit te paard moet maken waarbij zij schrijlings op het dier zit. Wij maakten de opnamen in de Hollandse manege in Amsterdam waar slechts één paard was dat gewend was aan de amazonezit. We hebben dat paard ver van te voren gehuurd, om er zeker van te zijn dat op de dag van de opname dier en berijdster met elkaar overweg konden.’ Mocht U de juiste betekenis van schrijlings nog kennen de benen uit elkaar - dan is deze uiteenzetting ongewild grappig: er zijn immers paarden genoeg, waarop men rustig met één been aan iedere zijde kan gaan zitten! Ik heb het idee dat zij die zich van de juiste betekenis van schrijlings bewust zijn, een (zeer) kleine groep vormen. Zelfs in ruiterkringen is men zich van de juiste betekenis niet altijd bewust. Een kras staaltje hiervan vindt U in de brief, die Gerben Colmjon mij op 10 augustus 1971 schreef:
‘In Den Haag was ik op bezoek bij mevrouw C. Tersteeg-De Hen, de weduwe van de auteur J. Eelkema de Roo, die veel aan paardrijden hebben gedaan. Ik vroeg haar wat “schrijlings” betekent, en na even nadenken antwoordde ze: “met beide benen aan één kant op een peerd zitten”. Ik vroeg haar wat Van Dale ervan vond: ze haalde die te voorschijn en las zoiets als: met aan elke kant een been. “Dat is pertinent onwaar!” riep ze.’ Schrijlings is de betekenis van ‘aan elke kant een been’ is natuurlijk wel waar geweest. Als U bij Vondel leest: ‘De Nymphen sitten dwars, de gollefridders schrijlings’, dan is er geen twijfel mogelijk, dat de gollefridders anders - aan elke kant één been - zitten dan de dwars zittende nymphen.
Maar nu twee andere passages, die ik ook ontleen aan deel 14 van het Woordenboek der Nederlandsche Taal en die men in dit deel ook onderbrengt bij schrijlings = met aan elke kant een been. ‘Men (ziet) nog dagelijks, dat onze Poëeten, en Poëetessen zich schryelings op het gevleugeld paard zetten, om gezwind naar eene of andere zangnymph te draaven’, Denker 2,355. ‘Romeinsche boerinnen die schrijlings of overdwars voorttrippelen op een ezel’, Busken Huet, Rembr. 2, 494.
Is U er bij deze passages nog wel zo zeker van hoe deze vrouwen te paard zitten, als U weet dat de rijbroek voor dames om met de benen uiteen te kunnen gaan zitten, pas dateert uit het begin van deze eeuw? Juist deze twee citaten zouden wel eens een verklaring kunnen geven voor de betekenisverandering, die het woord schrijlings blijkt te hebben ondergaan. Naar de heer Wouter Slob, die vele boeken over de ruitersport heeft gepubliceerd, mij meedeelde, was het nl. b.v. op het Engelse platteland de vorige eeuw nog gebruikelijk dat de vrouwen en meisjes overdwars te paard zaten en wel achter hun man, die schrijlings (met de benen uiteen) gezeten was. Voor een auteur wordt het nu immers moeilijk - zie het citaat uit de Denker (2de helft 18de eeuw) - beknopt te beschrijven hoe men rijdt: de overdwars gezeten,‘Poëetessen’ laat men nu ook ‘schryelings’ rijden.
Hoe dit ook zij, ook voor de geschoolde taalkundige blijkt de juiste betekenis van schrijlings niet meer te leven. Zoekt U het Engels voor schrijlings ‘astride’ op in K. ten Bruggencate, Engels-Nederlands Woordenboek (ook in vele oudere drukken) dan vindt U als vertaling: ‘schrijlings (op), dwars op’. Hier is de lexicograaf misleid door zijn vage kennis van de betekenis van schrijlings in plaats van geleid door ‘astride’, want elk eentalig Engels woordenboek zal hem duidelijk maken dat ‘astride’ nooit ‘dwars op’ kan betekenen. Dat door het raadplegen van dit veel gebruikte woordenboek bij het woord ‘astride’, de juiste betekenis van schrijlings verder uitgehold wordt, behoeft geen betoog. Het zal interessant zijn te zien in welke druk van de Van Dale het resultaat van dit proces vermeld wordt.
C. Kostelijk, Heiloo. |
|