wij. Een paar begrippen die de laatste tijd ook aan onze vocabulaire worden toegevoegd - althans wat de spreektaal betreft - zijn fietsologie en fietsecologie. Vreemde woorden die wel om enige toelichting vragen, vooral ook omdat de kans groot is dat wij deze begrippen in de toekomst vaker zullen tegenkomen. Het eerstgenoemde begrip is het gemakkelijkst te verklaren. Fietsologie kan namelijk het best worden beschouwd als een verzamelbegrip voor allerlei onderzoekingen - en de resultaten daarvan - waarbij de fiets en het fietsen een grote rol spelen. Met het woord fietsecologie hebben wij meer moeite.
Eerlijk gezegd is het een onjuiste term, want het gaat niet in eerste instantie om de fiets, maar om de fietsende mens.
Ecologie kan het beste worden omschreven als de wetenschap die de relatie van mens, dier en plant tot hun omgeving bestudeert. Men spreekt dan ook van een mens- (of sociale) ecologie en van een dier- en plantecologie. Met andere woorden: ecologie heeft te maken met de invloed van alles wat leeft en groeit op de omgeving.
Het is overigens wel begrijpelijk dat het woord fietsecologie ontstond, al is het dan verkeerd en pleiten wij niet voor het gebruik ervan. Men bedoelt ermee aan te geven dat het hier gaat om de invloed van de mens die om zichzelf en anderen te gerieven, meer en meer van de fiets gebruik gaat maken.
(Uit het vakblad F4, 26 mei 1972)