Sterk of zwak?
Nog steeds zijn we gewend deze termen uit een ‘romantische’ filologie toe te passen op de vervoeging van werkwoorden. En het verbaast me eigenlijk, dat nog geen enkele ‘hervormer’ het verlangen heeft geuit dit lastige verschil maar op te heffen.
Zoals b.v. in het zuidafrikaans is gebeurd; alleen als bijv. naamwoord komt men nog een enkel sterk verl. deelwoord op -en tegen.
Van niemand kon ik aldaar een volkomen bevredigende en gefundeerde verklaring van het merkwaardige verschijnsel, dat aan de taal een uitgesproken naief karakter geeft, krijgen. Het engels, dat zelf vele onregelmatige en ‘sterke’ werkwoorden kent, kan hierin moeilijk een rol hebben gespeeld. Misschien is dus toch de veronderstelling juist, dat de verhouding tot de autochtone bevolking, tegenover wie een uiterst vereenvoudigde taal moest worden gebruikt de hoofdoorzaak is. Dat vele boerengezinnen erg kinderrijk waren, zou ook in andere landen tot eenzelfde ontwikkeling hebben moeten leiden en dat de boeren te lui waren om zich voor hun sterke werkwoorden te interesseren klinkt al heel ongeloofwaardig.
Dat de kindertaal tot verzwakking van ‘moeilijke’ werkwoorden kan leiden, ligt wel voor de hand. Dat volwassenen kinderen daarin navolgen, al is het maar voor de grap, is een bekend feit. En dat gemakzucht of onwetendheid heel wat sterke vormen verdonkeremaant zal ook wel waar zijn.
Het aantal zwakke werkwoorden zal steeds meer de overhand krijgen op dat van de sterke, want nieuwvormen zijn altijd zwak, sterke werkwoorden worden niet meer gemaakt, Van de verouderde sterke raken steeds meer vormen in onbruik, zodat ze mettertijd ook als zwak worden beschouwd. Bij een auteur van naam heb ik al gelezen: zij werden gemijd als giftig voedsel; en bij een andere: zij zinden op wraak. Omgekeerd (hypercorrect) schreef Bomans ergens over de ‘doorstoven’ gevuldheid van een engelse bisschop. Wat wonder, dat er op lager niveau gesproken en geschreven wordt van: dat heeft hem verdriet, het schip voer de amerikaanse vlag, een zwaar bevochte zege, zij schiepen er behagen in, aangeprijsd, enz. enz. Ook geen wonder, dat de ‘eenvoudige’ man naar de hypercorrectie grijpt: gevrejen, gebrejen, georven. Met de werkwoorden, die in de ene betekenis sterk zijn en in de andere zwak (prijzen, scheppen) hebben we het dan nog een beetje extra moeilijk gemaakt en er soms nog een spellingsverschil in verwerkt (leiden, lijden). Alle spraakkunsten en stijlboekjes ter wereld zullen geen eind kunnen maken aan de verwarring tussen leggen en liggen of tussen kennen en kunnen.
De meeste van deze verschijnselen zijn historisch gefundeerd en geworteld in het taaleigen en het is dus onmogelijk daar met een Koninklijk Besluit vereenvoudiging in aan te brengen.
De taal gaat zijn eigen, onverbiddelijke gang, die wij hoogstens met onze progressiviteit of ons conservatisme kunnen begeleiden, maar nauwelijks besturen.
Hoe passief onze houding is en hoe weinig wij in staat zijn bewust in te grijpen wordt, dacht ik, nog eens weer bewezen door die (sterke) werkwoorden, die van een tweeheid op weg zijn naar een (zwakke) eenheid; of, zoals de spraakkunst zegt: van scheidbaarheid naar onscheidbaarheid. In die overgangsperiode weten wij er nauwelijks raad mee. Als voorbeeld geef ik even het beruchte stofzuigen, maar laat het verder aan ieder over zijn krachten op andere dergelijke gevallen te beproeven.
J.E. v.d. Laan, Markelo