Man vrouw gemeenkunnig
1. Het is nu langzamerhand zo'n kleine twintig jaar geleden dat de Woordenlijst van de Nederlandse Taal is verschenen. Dit betekent dat - aangenomen dat op de scholen de Nederlandse taalregels geleerd worden zoals ze in die lijst vermeld staan - allen onder de dertig vijfendertig jaar onderricht moeten zijn in de regels van de aanduiding met hij en zij. Maar worden de regels overal consequent toegepast? Het lijkt er zelfs niet op. Dat geldt trouwens ook voor de ouderen. Het was in 1954 nuttig en noodzakelijk de oude De Vries en Te Winkel op te geven en nieuwe wat meer met de werkelijkheid in overeenstemming zijnde regels te formuleren. Ze zijn eenvoudiger geworden maar ze hebben in de schrijftaaltraditie - en daar ging het toch voornamelijk om - niet de eenheid gebracht die sommigen verwachtten. De afstand tussen het normale beschaafde mondelinge taalgebruik en de schrijftaal was voor de meesten nu eenmaal toch te groot.
Voor de meeste Nederlands sprekenden is zij beperkt tot de aanduiding van vrouwelijke personen. Het verschil in sekse geeft de doorslag, ook bij de woorden die tot de het-groep behoren: over het meisje sprekende zeggen we dat we haar kennen en dat zij jarig is en niet het.
We zullen moeten toegeven dat een deel van de hij- zij-regels alleen maar in de spraakkunstboeken leeft. Neem woorden als de volgende (zo uit een paar alinea's van een kranteartikel): dienst, producatiekeuze, procedure, verbinding, aankomst, markt, standaard, stabiliteit, invloed, doorsnede, strijd, spanningslijn, afspraak, voorwaarde, weerstand, groei, pauze, organisatiekunde, oorlog, toets. Vraag aan een paar mensen van wie u weet dat ze redelijk goed kunnen schrijven, of ze zouden aarzelen achter de bovengenoemde twintig woorden (heus niet excentrieke woorden!) hun keuze willen doen: hij of zij. Wees mild gelijk een schoolmeester die zijn pensioengerechtigde leeftijd nadert, en reken twee fouten een punt. Vraag niet waaróm hij en waaróm zij.
De taalfeiten dwingen ons, niet tot volkomen verwerping, maar tot verzachting van de regels in de Woordenlijst. Of we moeten er gewoon van uitgaan dat de hij-zij-verschillen tussen Noord en Zuid, tussen jongeren en ouderen, tussen sprekers en schrijvers dienen te worden aanvaard als ‘een verscheidenheid die de eenheid niet schaadt’.
2. Een overheidsinstantie in Utrecht vroeg in een advertentie in De Journalist (1 sept. 1971) een voorlichtingsfunctionaris. Onder dit woord stond man of vrouw, gemakshalve ‘hij’ in het vervolg. Hoe aardig en charmant deze opmerking uit een standpunt van personeelswerving ook is, nodig is zij niet. Een woord als functionaris kan in dit verband gerekend worden tot de ‘gemeenkunnige namen’, gelijk arts, minister, filmster en woorden als gewonde, zieke, gevangene. Een kinderarts die een boek over babyverzorging schrijft, kan de baby toch niet overal met hij/zij gaan aanduiden: hij kiest hij.
Er ligt in de taal inderdaad een stukje door de cultuurgeschiedenis bepaalde mannelijke bevoorrechting. Annie Romein heeft in haar artikel De ketenen van de taal (Interlinks 12 mei 1971, blz. 13-16) een goede beschouwing daaraan gewijd. Maar we zijn toch geen slaven van de taalhistorie? Met andere woorden: als ‘mens’ (man, vrouw) met ‘hij’ wordt aangeduid, betekent dat toch niet dat de feitelijke aanduider daarmee uitdrukt dat ‘hij’ meer is dan ‘zij’ of dat ‘zij’ er helemaal niet bij hoort? Dan zou er een nieuw voornaamwoordelijk stelsel voor de ‘gemeenkunnige’ namen bedacht moeten worden...