type woorden. Ze zijn in het Nederlands nog schaars, maar een eerbiedwaardige stamboom hebben ze. Ik bedoel woorden als smog, brunch, cinemactress. J.B. Polak heeft er in de N.R.C. van 8-11-71 de aandacht op gevestigd, dat Charles L. Dogson, beter bekend als Lewis Caroll, de eer van de schepping van het type voor zich opeist. In Through the looking-glass legt Humpty Dumpty de oorsprong van het woord slithy uit: ‘Well, slithy means lithe and slimy. Lithe is the same as active. You see, it 's like a portemanteau, there are two meanings packed up unto one word.’
Uit het Nederlands ken ik Radiolympus (een radioprogramma van de V.A.R.A.), econotities, glasfalt, stagflatie. Van dit laatste woord is The Economist de schepper, weet N.R.C.-Hbld te melden, eraan toevoegende, dat de economische toestand het weekblad tot de schepping van weer een nieuw woord genoopt heeft: boomflation: vóórtdurende inflatie bij herlevende economische bedrijvigheid.
Ten slotte wil ik de aandacht vestigen op de resultaten van een andere rondedans van taalelementen. Contaminaties van substantieven als aangelaat en plotsklaps zijn geloof ik al vrij algemeen geworden; meer recent is het speels gebruik van suffixen. Studentikoos: pianeur, plotseloos, zuigelaar. Journalistiek: kremlinoloog, sovjetica, deskundoloog. Commercie: kadorama, restorama (want rama, het staartje van panorama(?) mag men wel als een achtervoegsel beschouwen), shoetiek (een ‘hippe’ schoenwinkel), wasserette, pastunette, dat ook het model van dit type gekregen heeft (eigenlijk: past u net). Als men zo naar deze aanwinsten kijkt, constateert men met voldoening, dat onze taal springlevend is.
D. de Vries, Wageningen