Over de benamingen van geld
‘Geld is de ziel van de negotie’
‘Geld alleen maakt niet gelukkig’
‘Geld dat stom is, maakt recht wat krom is’
Ziedaar enige bekende spreekwoorden over het geld.
De spreekwoorden zijn én al jaren oud én nog steeds waar!
Dat veel (zo niet alles) om geld draait, blijkt wel uit de vele omschrijvingen en zegswijzen die op het begrip ‘geld’ slaan.
Wat kun je met geld al niet doen of laten of laten doen of doen laten!
Je kunt er mee betalen of storten, opnemen, wisselen, kwijtschelden, schieten of vóórschieten.
Je kunt ervan bulken of erom verlegen zitten.
Je kunt het ergens uitslaan of ergens insteken.
Je kunt het uit iemands zak kloppen of in het water gooien.
Is water niet voorhanden, dan gooi je het over de balk.
Er dorst naar hebben kan ook en iemand erom trouwen komt eveneens voor.
Alle waar is er naar en stinken doet het niet.
Sommigen verdienen het als water en hebben het dan voor het oprapen, maar anderen kiezen er eieren voor.
Het kan de arbeid verzoeten en voegt men er goede woorden bij, dan kan men overal terechtkomen.
Menigeen groeit het niet op de rug, vandaar dat men soms uitziet naar de komst van een schip vol.
Aan kinderen en militairen wordt het vaak maar half berekend, en zij hoeven er dan ook niet spoedig voor in het krijt te staan.
Potverteren is al een oud gebruik en daarna zit men dan op zwart zaad of men is aan lager wal geraakt of men is ridder- te- voet. Anders gezegd: Men is blut!
Zowel voor het bezitten, het niet-bezitten, het uitgeven alsook voor het ontvangen hebben we een reeks van omschrijvingen.
Metsel je een muur, dan ontvang je een loon.
Doe je dat een jaar lang, dan is dat je verdienste.
Ontwerp je eerst een tekening voor die muur, dan ontvang je daarvoor een salaris en doe je dat óók een jaar lang, dan heet het inkomen.
Ontvangt men geld, zonder tegenprestatie dan spreekt men van een gift. Is dat een luttel bedrag, dan is het een aalmoes, maar het kan ook een forse som zijn en dan heet het een schenking.
Moet je er met volle bepakking en gekleed in 's konings rok een mars van veertig kilometer voor maken, dan ontvang je soldij. Marcheer je daarentegen alleen op zondag naar de kerk, dan profiteer je van je betaalde stoelengeld.
Trek je je veel van iets aan, dan krijg je smartegeld.
Trek je iets uit (b.v. het zeegat), dan heet het gage.
Heb je wat geld in de zak, dan heet dat specie, kontanten, of baar.
Rammelt het dan zijn het munten, kraakt het flink dan heet het bankpapier.
Draagt iemand iets bij voor een goed doel, dan is dat een bijdrage. Doet hij dat elke maand, dan heet het kontributie. Gaat dat eigenlijk boven zijn budget, dan brengt hij een offer. Doet een weduwe datzelfde, dan heet het penningske.
Heeft iemand er een hele boel van, dan is dat zijn vermogen en bij het tegendeel heet het schulden.
Ben je er geweest, dan krijg je presentiegeld.
Ben je er geweest en je nabestaanden maken ruzie, dan heet het erfenis.
Wordt er iets in de diskreet uitgestoken hand van de portier gelegd, dan is dat een fooi.
Wordt er iets uit de zak van een ander gehaald, dan heet dat buit.
Ontvangt men regelmatig een bedrag voor geleverd werk, dan is dat de beloning, maar vindt dat onregelmatig