me christenen (grotendeels provincialen ongetwijfeld), die op ietwat zalvende toon moeten worden toegesproken, teneinde ze niét de indruk te ontnemen dat dit wel degelijk een confectiezaak-met-de-bijbel is. Hij wordt door zijn collega's dan ook “de Heiland” genoemd.
Vreemd? Ja, hóór eens even, wij staan hier in de Kalverstraat - anno 1880 en niet bij C. & A. Het publiek, onwennig de nieuwe schitterzaken te betreden, moet nog in zijn eigen taal worden aangesproken en over zijn drempelvrees worden heengeholpen. Stil - de derde bediende schiet toe: wij weten dus metéén waarop wij worden getaxeerd. Hij voert ons terstond mee naar het zijkamertje dat speciaal voor ons soort mensen is bedoeld.
“Meneer!” zegt hij, “ik heb hier een pakkie voor u, een phakkie - dat zal u in geen duizend nachten verslijten. Als u 't vandaag aantrekt kan-u er over tien jaar nóg goppe kedoesje (huwelijkszegen) in krijgen!”
Vreselijk die man. Hij lijkt wel weggelopen uit Potasch en Perlemoer. Laten wij in 's hemelsnaam dan maar dit onmogelijke en helaas inderdaad onverslijtbare kostuum van 25 gulden meenemen. Maar niet zonder dat wij in het voorbijgaan nog oorgetuige zijn van de volgende vertrouwelijke dialoog tussen de derde verkoper en zijn patroon Abraham.
“Een pakkie verkocht van i. voor p.z.! Wat een parreg (kletskop)!”
Wij beginnen ons nu toch een beetje opgelaten te voelen in die Kalverstraat uit de jaren tachtig. Heeft u het patois een beetje begrepen? Die hondsbrutale verkoper heeft ons éérst proberen wijs te maken dat wij dit slobberkostuum over tien jaar nog als trouwpak kunnen gebruiken en zich vervolgens met zijn patroon verkneukeld over de hoge prijs die hij ons heeft afgenomen, in een codetaal die trouwens tot in 1971 toe in de hogere regionen van de confectie zal worden gebezigd.
Stom! Stom! Wij hadden natuurlijk moeten afdingen!’
Tot zover de heer Nico Polak.
Zoals u ziet, wordt ook hier het pakkie van i. voor p.z. niet nader verklaard. In zijn brief van 5-11-1971 deelt de heer Polak mij het volgende mee:
‘Een pakkie verkocht van i. voor p.z. is ongetwijfeld een code, waarin i de inkoopprijs vermeldt en p.z. de verkoopprijs. Het betreft een eenvoudige lettercode. Men zou zich kunnen voorstellen volgens het systeem van a = 1, b= 2, c= 3, etc. De vertaling zou dan luiden: ‘Een pakkie verkocht van negen gulden inkoop voor zestien gulden enz.’
Een soortgelijke code wordt gebruikt in het antiquariaat. Koopt men een antiquarisch boek, dan staan daar doorgaans op een der schutbladen een paar geheimzinnige lettertekens geschreven, die de inkoopprijs in code weergeven. Aan de hand daarvan kan de antiquaar zijn verkoopprijs bepalen.
Aangezien zowel de textielhandel als het antiquariaat typisch ‘joodse’ branches zijn - respectievelijk voortgekomen uit de handel in gedragen kleding en de handel in lompen - zou men kunnen veronderstellen dat deze codering een ‘joodse’ traditie is - later overigens door niet-joden overgenomen. Zoals u wellicht weet hebben de joden door alle eeuwen heen letters gebezigd als cijfers om de eenvoudige reden dat zij onze (arabische) cijfers niet kenden. Het systeem was: allef (a) = 1, beis (b) = 2, gimmel (g) = 3, dollet (d) = 4, hei (h) = 5, etc. Deze hebreeuwse letterbenamingen werden oorspronkelijk in de joodse ‘geheimtaal’ gebruikt en zijn later in de Amsterdamse volkstaal doorgedrongen. Voorbeelden: ‘mokum allef’ (stad nummer één, oftewel Amsterdam) wordt ‘mokum’, ‘beis stuivers’ (dubbeltje) wordt ‘beisie’, ‘hei stuivers’ (kwartje) wordt ‘heitje’.
Zoals u opgemerkt zult hebben, klopt deze uitleg niet met Polaks verhaal waar de verkoopprijs f 25,- bedraagt. Trouwens Canter moet een ander systeem gevolgd hebben: op blz. 21 van zijn roman schrijft deze auteur dat er een jas verkocht wordt ‘van p.z. voor r.i...’, waarbij direct iemand opmerkt: ‘Dat kàn toch geen stand houden... Dat is toch te veel verdienste... Zoo'n man komt niet terug ...’ Deze verkoop zou volgens de uitleg van Polak nog niet eens een winst van f 2,- opleveren!
Een betere oplossing geeft m.i. het aannemen van een bepaald codewoord, dat mij uiteraard niet bekend is, maar waar u zich wel een idee van kunt vormen met de volgende uitleg.
Volgens het boek van de Amerikanen Dan Tyler Moore en Martha Waller ‘Geheimschriften en codes’ (Utrecht, Antwerpen, 1968) blz. 78 zijn deze codewoorden meestal gebaseerd op een woord of uitdrukking van tien letters, waarin geen enkele letter wordt herhaald en welke letters dus de cijfers van 0 tot en met 9 voorstellen. Hieraan voldoet b.v. het woord WANDELSTOK. Ziet de eigenaar van een winkel in tweedehands goederen dat er op het etiket van een artikel LEDA staat, dan zal hij direct kunnen zeggen dat de prijs van het artikel f 65,42 bedraagt. Zo zetten - vertellen deze auteurs - antiquairs vaak op deze manier de kostprijs op de etiketten, zodat zij weten hoeveel speling ze hebben bij het marchanderen, waarbij de schrijvers opmerken: ‘Een klant die het geheimschrift van een winkelier kan ontraadselen, is natuurlijk geweldig in het voordeel als hij met hem marchandeert.’
Zelf geven ze een voorbeeld hoe zij op een ingenieuze wijze bij een bestaande antiekzaak achter het codewoord GIPSYFRAUD (= zigeuner bedrog) gekomen zijn, waarbij zij in staat waren de marge van deze bijzondere koopwaar op ongeveer 150 procent te bepalen. Ook in ons land is deze codetaal werkelijk nog in gebruik. Ik vond zelfs dat men leerlingen van onze scholen in deze materie inwijdt en wel in het boek van J.Th. Schelfhout en J.A.J.