| |
| |
| |
[Nummer 5]
| |
S-essay
Een spiegelwoordenboek
Invert, of misschien beter invers, betekent achterstevoren of verkeerd om. In het laatste nummer van 1971 heeft men kunnen lezen dat er inverse woordenlijsten bestaan. Die zijn achterstevoren, niet in die zin dat ze met Zymoglobogonie beginnen en met Aafs eindigen, nee, ze laten het alfabet het alfabet. Maar ze beginnen bij het eind van het woord, zodat Bef niet tussen Beest en Begeerte staat, maar tussen Taf en Lef. Duidelijk?
Sommige belastingbetalers zullen verbleken bij de ontdekking, dat er computertijd wordt gestoken in zulk zinloos Glasperlenspiel. Fijn, zullen ze denken, dat mijnheer McKinsey en minister Drees en professor Posthumus daar nu een stokje voor gaan steken. Als die taalgeleerden, - die toch alleen maar aan hun liefhebberijen doen, waar onze nijverheid en onze drinkwaterzuivering niks aan hebben, - als die alfa's zo graag willen weten hoeveel woorden der bestaan zoals rakelings en scheerlings en tappelings en ij(l)lings, dan moeten ze ze maar zelf gaan tellen. (Inderdaad, want het Woordenboek der Nederlandsche Taal geeft, in de 2425ste kolom van het achtste deel, alleen voorbeelden van woorden op -lings, en geen volledige opsomming).
| |
Een frekwentielijst
Gelukkig heeft onze redakteur in dat artikel ‘Stukwerk’ al laten zien, dat zo'n inverse lijst toch wel zijn nut kan hebben, en men heeft erin kunnen lezen, dat het Leuvense boekje dat hij noemde, een veelvuldigheidslijst is. Dat is een lijst, waarin bij ieder woord staat, hoe vaak het is aangetroffen in een heleboel - door de samensteller uitgezochte - lektuur. Als die lektuur anders uitgekozen ware geweest, zouden de hoe-dikwijls-getallen ook anders zijn geworden; daarom kiest men de geschriften en geluidsbanden die men in een frekwentielijst verwerkt, altijd weloverdacht. Zo, dat de teksten ‘reprezentatief’ zijn voor het hele taalgebruik van onze taalgenoten, en niet b.v. tien romans over mijnwerkers handelen en maar een over toneelspelers, of omgekeerd.
Het praktische nut van een veelvuldigheidslijst springt in het oog: daarzonder weet men nooit met enige zekerheid, welke woorden de andertalige die Nederlands wil leren, het meest nodig heeft.
| |
De tussen-s
Op blz. 50 [...] de vorige jaargang staan de woorden die op -stuk eindigen, voorzover ze een veelvuldigheid boven één in het door De la Court onderzochte miljoen hadden, gerangschikt op deverkeerdomme wijze: vanhoofdstuk tot muntstuk. Het is verrassend als je daarbij onder mekaar ziet staan: woningvraagstuk en spellingsvraagstuk. Voor hun volgorde is niet bepalend -ning- en -ling-, maar de tussen-s, die alleen in het laatstgenoemde woord voorkwam.
(Deze verleden tijd herinnert eraan, dat de lijst berust op een eenmaal door de heer Albert de la Court gekozen ‘corpus’ of ‘populatie’ van teksten, en niet op zoiets als ‘het Nederlands’.)
Die tussen-s is een diktee-narigheidje. Je moet er je hersens voor gebruiken, net als voor gebeurd en gebeurt. Men heeft eeuwenlang aangenomen, dat iemand bij het spellen analogisch kan denken, zodat hij aan dorpsplein en dorpsburgemeester de zekerheid kan ontlenen dat hij dorpsstraat en dorpsschoolmeester moet schrijven. In werkelijkheid gaat het natuurlijk anders: die woorden schrijft men goed doordat men ze geregeld zo heeft zien staan, en de ‘regel van de overeenstemming’ wordt pas van belang bij woorden die men zelf maakt: dorpsspeelterrein, dorpsschouwburg, dorpsspullebaas, dorpsjournalist enzovoort.
| |
| |
| |
Volksgenoten fout
Even terzijde: dat men in geval van onzekerheid over de tussen-s moet kijken naar het eerste ‘lid’ van een samengesteld woord, geldt alleen wanneer het tweede lid een echt woord kan zijn, dus geen ‘uitgang’ is. Aangezien genoot in het tegenwoordige Nederlands geen zelfstandig naamwoord meer is, moet men dus voor de analogie kijken naar landgenoot, stadgenoot, tijdgenoot, en zijn volksgenoot, rijksgenoot en bedrijfsgenoot bedenkelijke formaties.
Wanneer eenmaal schap in de betekenis van ‘publiekrechtelijk lichaam’ als een afzonderlijk woord zal worden erkend, zal men derhalve bedrijfsschap moeten spellen naar analogie van bedrijfsvereniging enz., maar waterschap naar het voorbeeld van watervoorziening, waterkraan, wateroverlast, en ondanks het alleenstaande watersnood, dat in een heel apart klasje zit met hongersnood.
| |
-ing(s)
Terug naar dat spellingsvraagstuk. Met de woorden oping zit het raar, als ze het begin van een samenstelling zijn. Haringvangst, koningskroon, honingdrank doen natuurlijk niet mee, we hebben het nu over de ‘afleidingen’ die van werkwoorden zijn gevormd: bebouwingsdichtheid, toelatingsexamen, versnellingsbak, vervangingsmiddel. Hoogst regelmatig, allemaal essen, ook in belastingsproef; in Van Dale - die we nu kunnen gebruiken, zoals we eerst zijn spiegelbeeld, de inverse woordenlijst, deden- in Van Dale staan zelfs belasting-sdiagram, -sgrafiek, -sgrens, -skromme, -sproef en -sstrooms. Maar sommigen van ons krijgen wel eens een belastingbiljet van de belastinginspekteur, op grond van de belastingwetgeving, en gaan dan naar hun belastingkonsulent of naar het belastingkantoor. Gek he?
In een bepaalde betekenis gedraagt dat ene woord zich anders dan je verwachten zou.
Is er een regel? Kledingindustrie, -magazijn; vervangingsmiddel, opofferingsgezindheid, ontblotingsbehoefte, ja: ook bekledingsbehoefte. Men zou dus gaan vermoeden dat de ing-woorden die een handeling betekenen, in samenstellingen vaker door een tussen-s gevolgd worden dan de meer konkrete: handelingsbevoegdheid, intimideringspoging, inwijdingsfeest, toerekeningsvatbaarheid, tegenover pakkingbus, rekeningformulieren, schuttingtaal. Maar de tientallen samenstellingen met onderneming- en verzekering- die Van Dale geeft, vertonen allemáál die tussen-s, en dat zou je, met die twee soorten belasting in je hoofd (‘bezwaring’ en ‘fiscus’) niet hebben verwacht.
| |
Sjibbolets
Minieme taalverschillen zijn soms symptomen van aanzienlijke verschillen in opvatting of sfeer. Als men neerlandistiek - mijn vak - ‘nederlandistiek’ noemt, hoort men waarschijnlijk tot die keurbende, die aan buitenlandse universiteiten onze taal en letterkunde doceert. Als men, in de wereld der orgelkundigen, de t van orgelkast weglaat, hoort men ook in andere opzichten tot de tegenstanders van de orgelkast-zeggers en -schrijvers. En zoiets is er ook met die spelling-s aan de hand. Sedert op het eind van de vorige eeuw de spellingvereenvoudigers aktief werden, zijn woorden als spellingartikel, -kommissie, -moeilijkheid, -onderwijs, gewoon geworden. In 1934, toen het spellingcompromis-Marchant bij het onderwijs werd ingevoerd, zodat de Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Spelling ontbonden kon worden, richtte iemand een vereniging Spellingvrede op.
Als je in die jaren een samenstelling las of hoorde die met spellings- begon, wist je zeker dat je met een anti-Kollewijner te maken had, een vijand van spellingvereenvoudiging. Hei, om het eens in het Latijn te zeggen, quantum mutati ab illis!
In het eerste derdepart van de eeuw schreven noch de gematigde vereenvoudigers, noch degenen die, zoals Huizinga het evangelisch uitdrukte, ‘met Kollewijn niet één mijl (gingen) maar twee mijlen’, spellingsactie of spellingsvoorstellen, woordvormen die men nu aantreft in het maandblad Levende Talen, waar de rubriek Nederlands een burcht van spellingradikalisme is geworden.
| |
Verdraagzame Vandaal
In de Grote Van Dale vindt men, waar het deze samenstellingen geldt, diplomatieke haakjes: spelling(s)beeld enz. Maar de redakteur verzwijgt zijn eigen standpunt niet; hij tikt nogal eens het Groene Boekje op de vingers, zo ook hier: achter de genoemde samenstelling voegt hij toe: ‘(in de Wdl. worden deze samenst. alleen zonder s vermeld, maar de vormen met s zijn de meest gangbare)’ en dan is het aardig om te zien, hoe hij achter spellinguitspraak, zonder s, de woordverklaring laat volgen: ‘uitspraak volgens het spellingbeeld (enz.)’.
| |
Symbool begraven?
Heeft dr. Kruyskamp gelijk? De schrijver dezer regelen klinken woorden die met spellings- beginnen nog altijd, na 38 jaar spellingvrede, als schuttingtaal in de oren. Maar enfin. Als de Grote Vandaal, zoals dr. Kruyskamp in de vertrouwelijke omgang zijn ooilam wel eens noemt, in deze gelijk gaat krijgen, dan zou er althans één strijdbijl bezig zijn, onder de grond te verdwijnen. Paradoxaal genoeg, is die bijl het zinnebeeld van de eensgezindheid van de Vereenvoudigers van een halve eeuw geleden.
C.A.Z.
|
|