Familie en gezin
Uit een krantebericht over een bezuinigende fabriek: ‘Was het tot vorig jaar gebruikelijk dat de prik tegen influenza voor personeelsleden en hun familieleden gratis was, thans zullen de gezonde familieleden van personeelsleden er f 5,- voor moeten neertellen.’
Een ledenrijke zin, maar dat is nog geen reden om hem hier af te drukken; ‘tot vorig jaar’ is wel opmerkelijk, omdat het dit krantebericht tot bijzonder oud nieuws stempelt. Wat taalkundige aandacht verdient, is het woord ‘familieleden’.
Zoekt men in ons aller Woordenboek der Nederlandsche Taal het woord ‘familielid’ op, dan vindt men de betekenis: ‘Een persoon (,) beschouwd in zijn verhouding (germanisme voor: betrekking) tot de anderen met wie hij één familie uitmaakt of tot één of meer dier personen.’ (Wat tussen haakjes staat, is toevoeging van mij.) We moeten dus weten wat ‘familie’ betekent. Om het nu eens niet in woordenboektaal uit te drukken: ‘familie’ betekent of wel ‘gezin’, of wel de ruimer kring van verwanten, zonder dat men kan zeggen tot welke graad van verwantschap dit gebruik van het woord mogelijk is.
Wat de woordenboeken niet zeggen, is dat er in ons taalgebied op dit punt schakering bestaat. Mijn indruk is, dat men in het zuiden des lands veel meer dan in het noorden ‘familie’ gebruikt in de betekenis van ‘gezin’. Ook in het noorden - lijkt mij - heeft ‘gezin’, vergeleken met ‘familie’, een klein zweempje van stadhuizerigheid. Inmiddels weten we nog altijd niet, wie of er ‘tot vorig jaar’ op fabriekskosten tegen griep werden ingeënt: de gezinsleden (eventueel met inbegrip van inwonende dienstboden - weet iemand nog wat dat zijn?) dan wel de kinderen, ooms, nichtjes, grootouders enzovoort.
Veel gewichtiger dan de betekenisomschrijving zijn in het W.N.T. de voorbeelden van het gebruik van een woord. Daarheen dus de blik gericht!
Drie voorbeelden worden er gegeven. Een uit 1886, een uit 1912, en een - chronologisch daartussenin - uit De Boeken der Kleine Zielen. Ze luiden:
‘Dagloonersgezinnen, waarvan vroeger reeds familieleden naar de Vereenigde Staten van Noord-Amerika zijn vertrokken’.
‘Dat de dagen zijner schoonmoeder geteld waren, en het zijn plicht was, haar en de familieleden daarop voor te bereiden’.