Het eerste nummer - de eerste lijst
Het genootschap Onze Taal is in 1931 opgericht met het doel ‘het bevorderen van de zuiverheid der Nederlandsche Taal, in het bijzonder, in dit tijdsgewricht, ten aanzien van germanismen.’
Dit tijdsgewricht, 1931: Duitsland een elke dag in sterkte groeiend land, een opdringende dreigende on-menselijke levensbeschouwing, een machtige Duitse taal, een Nederlands dat steeds meer slecht vertaalde Duitse handeltermen en wetenschappelijke woorden in zich opneemt.
Het eerste nummer van het blad O.T. verscheen begin 1932: oplaag 500. In de bestuursverklaring werd betoogd dat het voorwerp der werkzaamheid ‘althans zoo lang als het instroomen van vreemde invloeden in onze taal een zoo overwegend eenzijdig germanistisch karakter blijft dragen, hoofdzakelijk het bestrijden van germanismen’ zou zijn. Een voetnoot bij deze zinsnede - waarschijnlijk erbij geplaatst uit gevoelens van bezorgdheid om toch neutraal te blijven; overigens, de nazi's waren in 1931 nog niet aan de macht! - luidde: ‘Wij behoeven zeker niet te betoogen dat wij niets hebben tegen Duitschland en zelfs evenmin iets tegen de Duitsche taal, maar wel iets tegen het verduitschen van de Nederlandsche taal.’
Dát was het ook wat de eerste voorzitter, C.K. Elout, had geïnspireerd bij zijn hoefijzerartikelen in het Handelsblad. Hij had in 1930 in zijn artikel Het Paard van Troje gezegd: ‘Er zal, als het zoo voortgaat, een oogenblik komen waarop de vroeger zoo onware en onwaardige bewering der Duitsche Annexionisten met de werkelijkheid zal overeenstemmen en het Nederlandsch inderdaad een Duitsch dialect zal zijn geworden’. Tegen dat gevaar waarschuwde ook het eerste nummer:
‘Wij beschouwen onze taal waarlijk niet als een zuilheilige die boven de menigte zit in onbewegelijke bespiegeling; wij willen haar levend houden in het afstooten van verouderde en het opnemen van nieuwe taalvormen, overeenkomstig de gestadige verandering en vernieuwing van het denken en voelen des volks. Maar wij willen die veranderingen zooveel mogelijk deskundig toetsen en leiden opdat onze taal niet behandeld worde als een lappendeken waarin ieder naar believen een stuk voegt volgens eigen inval, doch een werk waarvan het traditionele karakter geëerbiedigd blijft. Wij willen ook geen aanwinsten van over de grenzen weren, mits het waarlijk aanwinsten zijn en mits ze niet in zoo groote mate binnenstroomen dat het eigen karakter van onze taal er door wordt bedreigd. En vooral willen wij eenzijdigen buitenlandschen invloed tegengaan zooals die in de achttiende eeuw uit Frankrijk onze taal overstroomde en thans uit Duitschland op ons aandringt terwijl deze laatste aandrang zooveel gevaarlijker is dan eertijds de Fransche het was omdat het Duitsch zoo na aan onze taal is verwant zoodat de indringers van dien kant binnen korten tijd als zoodanig onherkenbaar zijn, voor “eigen volk” worden gehouden en zoodoende het karakter van onze taal en daarmede van ons volk ongemerkt doen ontaarden. Inderdaad dus een paard van Troje’.
Het eerste nummer beloofde dat de redactie zich ‘van schoolmeesterij en spelden-op-laag-water-zoeken’ zou trachten te onthouden. ‘Er zijn zooveel grove fouten te bestrijden dat wij waarlijk niet met een vergrootglas behoeven rond te gaan. Het mikroskopisme denken wij dan ook uit dit orgaan te weren’.
In Onze Taal zijn tussen 1932 en 1936 elf lijsten met germanismen verschenen. Links een rij hoe het niet moet, rechts hoe wel. Voor de toekomstige geschiedschrijver van het Nederlands zijn ze boeiend. Hieronder laten we de eerste lijst uit de eerste jaargang nummer een nog eens drukken: als eerbetoon aan de eerste raad van deskundigen. Commentaar bij deze ruim veertig woorden laten we aan de lezer over. Een paar opmerkingen: beduidend, benutten, billijk, geërgerd, mid-