Lange tijd heeft het U-gordijn gediend om disciplinaire verhoudingen te staven. Dat ontdekte tot zijn ellende een Nederlands-Amerikaan die een tiental jaren geleden de Amsterdamse dochteronderneming van zijn bedrijf kwam saneren, en die het wederzijdse gejouwjouw met zijn kantoorpersoneel invoerde.
Daarmede vervloog meteen zijn gezag; hij was eenvoudig Charlie-jij geworden, en niemand die zich verder aan zijn instructies of zijn verwijten stoorde. Zo was het nog tien jaar geleden; maar ook deze functie van het U-stelsel is aan het vervagen; wij raken eraan gewend, voor jij-mensen te werken.
Verder aantoonbare diensten hebben de U-regels in onze tijd niet geleverd. En toch leeft het onderscheid krachtig voort. Voor sommigen is er zelfs een soort inwendig ritueel nodig om (volgens de aanwijzingen van Elsevier) het tutoyeren voor te stellen. Men wikt, weegt en zucht diep. Het is tenslotte voor de Nederlander de eerste stap op de weg die leidt tot het naaktlopen. Stel je voor, wij mochten eens spijt krijgen! De stap mag klein zijn, het besluit is nagenoeg onherroepelijk. (Hebt U ooit iemand horen zeggen - ‘Ik zou willen voorstellen, dat wij elkaar niet meer tutoyeren’?) Tenslotte wordt de wakersdijk toch opgeofferd. Maar daarmede heeft men zich niet helemaal prijsgegeven. Den Vaderland getrouwe hebben wij ook een slapersdijk aangelegd; op vernuftige wijze hebben wij de toelating tot het voornaamgebruik gescheiden gehouden van het jouwrecht. Er is dikwijls nog een heel verschil tussen Jij-Jansen en Jij-Joopie, vooral als je een tientje wilt lenen of je hart tegen iemand wilt uitstorten.
Bij talloze gelegenheden komt het trouwens niet eens tot Jij-Jansen. Mies Bouwman vindt ons allemaal lieve, bejouwbare mensen, maar de meeste andere beeldbuizers durven het nog niet aan. Zelfs de elkaar jijende jongens van de STER-reclame weten maar al te goed op hun tellen te passen als zij zich tot de klant richten. Tenzij het natuurlijk om de jij-tieners gaat, die aangespoord moeten worden tot de aankoop van s-t-r-e-t-c-h-a-b-l-e béha's of welriekende deodorantia. In de advertentiespagina's van de kranten is het nauwelijks anders; kopers van kippegaas en Volvo's worden allemaal even braaf be-Uwd; een condoom-advertentie in de bejouwende vorm zou losbandigheid op zijn ergst suggereren. En zelfs de meest demokratiese stukjesschrijver be'Uwt zijn lezers wanneer hij ze rechtstreeks adresseert (maar wendt bij voorkeur zijn gezicht van hen af, om met behulp van het aloude mentrucje en de wij-stijl het probleem te omzeilen). Wij constateren, dus, dat het al-of-niet-bejouwen van onze medeschepselen aan de hand geschiedt van een stelletje aftandse regels en uitzonderingen die ook niet erg sympathiek aandoen. En misschien constateren wij verder, dat wij ervan af zouden willen. Maar wat dan? Iedereen be-Uwen? Of de hele wereld bejouwen? Het ge-Uw gaat eenvoudig niet. Het sleept een zweem van kruiperigheid en vleierigheid met zich mee (Uwe Edelheid), die wij niet in alle situaties kunnen gebruiken.
Maar zouden wij dan gelukkig zijn met een toestand waarin wij aan een universeel tutoyeren waren overgeleverd? Zo fijn is het gejouwjouw nu eenmaal niet. Bij het gejouwjouw trekken wij als het ware onze taalkundige schoenen uit en maken wij mannen onze taalkundige das los. En ook dat is niet in alle situaties van toepassing. Nog afgezien van de vraag, of het gejouwjouw zo elegant of zo complementeus is.
Zodra wij iemand voldoende goed kennen, smijten wij het verzorgde ‘U’ in een hoek, en grijpen naar klanken die voortaan goed genoeg zijn om hem aan te duiden. ‘Jij’ is de beste van de troep. ‘Je’ is een uitnodiging tot slordigheid; afgeleid (zeggen sommigen) van de Gij-vorm achter het werkwoord is het daar door de eeuwen heen blijven plakken, bezig de staart van het werkwoord weg te vreten (vin je? wor je? ‘Onze Taal’ heeft het er vaak genoeg over gehad). Maar, nogmaals de vraag, wat dan? Waarschijnlijk niets dan. In de een-en-twintigste eeuw zullen wij elkaar op dezelfde wijze (maar dan met andere inconsequenties en nieuwe, extra-gemene hatelijkheden) zitten te be-Uwen en bejouwen als thans. Het is jammer, dat wij niet kunnen grijpen naar de uitweg die zo dichtbij huis te vinden is, en wel in Vlaanderen en Zuidelijk Nederland, waar het vriendelijke, oerdemocratische ‘Gij’ nog altijd in ere wordt gehouden. Hier en daar, tot in Friesland toe, komt men ook de Noord-Nederlander tegen die, in een situatie waarin hij het ‘U’ te gewichtig en het ‘jij’ te oubollig vindt, de ‘Gij’-vorm in de arm neemt. Maar dan moet hij van zeer goed gereformeerde huize zijn.
Het enige wat ik heimelijk hoop, is dat de reclamemensen ons hier een dienst zullen komen bewijzen. Zij hebben ons tenslotte, al vele jaren lang, sinds de frisdrank door Reclamebureau Smit ten tonele werd gevoerd, regelmatig van taalkundige nieuwigheden voorzien, en fijne oude woorden in ere hersteld.
Mochten zij nóg een taalkundige blikvanger zoeken, dan wil ik ze aanraden, het even met ‘Gij’ te proberen. Dat klinkt, dat zingt, dat tintelt op de tong. Maar voor de s-t-r-e-t-c-h-a-b-l-e-s voor de tieners kunnen zij het voorlopig beter bij het gejouwjouw houden. Gijmensen dragen nog altijd bombazijn.
M.N.G. Dukes, Oss.
(Red.:) Bij bovenstaande beschouwing van een Engelsman die in ons land woont en (voortreffelijk!) Nederlands geleerd heeft, kunnen wel wat kanttekeningen gemaakt worden. Als reactie van iemand die aan één mogelijkheid gewend is (you), op een keuze uit meer, is zij boeiend; ze leert ons de dingen uit een andere hoek bezien.
De u-jij-kwestie is een maatschappelijke zaak: ieder kan daar zijn mening over hebben, zonder die van een ander te verfoeien. Voor een taalkundige kijk op u-jij is wat meer nuchterheid nodig, anders vervalt de beschouwer in de aloude verwarring van het woord met de zaak die door het woord wordt aangeduid, of met de persoon die het woord gebruikt. ‘Je’ is evenmin ‘slordig’ als ‘we’ of ‘ze’ (of ‘ge’!) dat is. ‘Gij’ is evenmin ‘oerdemocratisch’ en ‘vriendelijk’ als ‘jij’ ‘oubollig’ is. Bij een correcte scheiding tussen het gebruik van ‘jij’ en dat van ‘u’ is onze taalgemeenschap meer gebaat dan bij een poging tot herleving van het ‘gij’ dat in het ABN verdwenen is. ‘Gij’ bestaat alleen nog in bepaalde bijzondere situaties. Het gebruik van ‘gij’ in de streektaal is hier niet aan de orde.