Leemte
Omdat de dingen om ons heen veranderen en omdat wij in sommige opzichten anders leven dan die voor ons geleefd hebben, wordt ook de taal in sommige opzichten anders: het is al zo dikwijls gezegd dat het een gemeenplaats is geworden. Nieuwe dingen, nieuwe woorden of oude woorden met nieuwe inhoud. Dit is altijd zo geweest en zal altijd zo blijven. Elke generatie zal iets aan de taal ‘toevoegen’ en zal iets van de taal ‘afbreken’. Een juist evenwicht van ‘goedkeuren’ en ‘afkeuren’ moet een van de kenmerken van taalverzorging zijn. Taalverzorging is een werk van mensen en mensen doen de dingen nu eenmaal niet altijd volmaakt. Maar ook niet altijd zo heel slecht. Bijvoorbeeld in 1865 toen van de Commissie voor Taal en Letterkunde der Leidse Maatschappij een veto werd verwacht aangaande het woord leemte (V.D. 1961: 1. zedelijk gebrek, 2. gaping). Hieronder het verslag. De heer Mr. L.Ph.C. van den Bergh had in november 1865 bezwaren ingebracht tegen het woord leemte in de zin van gaping. (Handelingen en Mededeelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, over het jaar 1865, blz. 50-51).
‘De heer Van den Bergh betoogde, dat dit woord én in onze oude wetten èn bij onze oude schrijvers nooit iets anders beduid had dan “verlamming, lammigheid” en dat het in de tegenwoordige beteekenis geen recht van bestaan had. Z. Ed. stelde daarom voor, dat de Maatschappij, op zoodanige wijze, als haar geschikt zou voorkomen, tegen het gebruik van het woord leemte in den zin van gaping zou opkomen, met blootlegging der redenen voor hare veroordeling, opdat die verkeerde gewoonte zoo spoedig mogelijk zou gestuit worden. De Commissie heeft de beschouwingen van Mr. Van den Bergh onderzocht met den ernst, dien men aan de meeningen van een zoo degelijk en schrander taalvorscher verschuldigd is, doch zij is door zijn betoog niet overtuigd geworden. Gaarne geeft zij den heer Van den Bergh toe, dat het woord leemte vroeger nooit iets anders beteekend heeft dan verlamming in den eigenlijken zin des woords. Z. Ed. heeft zulks met tal van voorbeelden, vooral aan oude wetten, keuren en landrechten ontleend, ten duidelijkste bewezen. Doch zij kan zich niet vereenigen met de redeneering van den geachten geleerde, dat een woord, dat vroeger verlamming beteekende, thans niet in den zin van gaping zou mogen gebruikt worden. Zij ziet daarin slechts eene logische ontwikkeling en uitbreiding der oorspronkelijke beteekenis, gelijk in honderden andere woorden heeft plaats gehad. Daarom is de Commissie