Onze Taal. Jaargang 39
(1970)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdAntropologische uitgangspuntenVroeger dacht men wel eens dat de taal ontstaan kon zijn uit het nabootsen van natuurgeluiden of uit een behoefte om emoties te uiten. Thans trachten wij niet meer de oorsprong van taal uit psychische of andere ‘oorzaken’ af te leiden. De taal heeft zich ontwikkeld in het streven van de mens om zijn milieu te begrijpen en te beheersen. Taal maakt in de wereld waarin wij leven oriëntering mogelijk. Door de dingen in onze omgeving namen te geven, ordenen wij onze ervaringen - en daarmee ook de dingen. Ervaringen die wij opdoen kunnen door het vinden en gebruiken van namen ‘thuisgebracht’, teruggebracht worden in vertrouwde vormen. De taal is daarom een wezenskenmerk van de mens. De mens is niet denkbaar zonder taal. De mens heeft zich met zijn taal en door zijn taal ontwikkeld. Onze beleving van de werkelijkheid is vaak gebonden aan de mogelijkheid om dingen te kennen door hun namen te weten. Er zijn mensen die een autorit op een Zwitserse Alpenstrasse pas dan ‘echt genieten’ wanneer zij weten welke van de witte bergtoppen de ‘bekende’ zijn. Hetzelfde geldt voor het zien van zeldzame planten, vogels en vissen, en ook voor het luisteren naar symfonieën of operamelodieën. Taal is meer dan een instrument. De taal is betrokken bij de totstandkoming van een verhouding tussen de mens en datgene wat hij beleeft. Dat alles is al vaak gezegd. Toch gebeurt het telkens weer dat de functie van het pure communiceren van boodschappen eenzijdig wordt benadrukt, althans in vergelijking met andere functies van de taal. Spreken op zich zelf maakt reeds sociaal contact - gemeenschap - mogelijk, terwijl hierbij tegelijkertijd de individualiteit van de personen tot uitdrukking komt. Als conversatie kan de taal ook dan nog een functie hebben wanneer helemaal niets inhoudelijks meer over te brengen is. Praten dient dan alleen nog maar het onderhouden van contact. ‘Zolang er maar nog gepraat wordt...’. ‘Sociale vaardigheid’, waarop vandaag zoveel nadruk wordt gelegd, heeft veel te maken met taalbeheersing. Het kunnen omgaan met mensen is tegenwoordig een belangrijk ‘job requirement’. De industrie zegt dat men niet alleen work-minded maar ook people-minded moet zijn, niet alleen ‘technical skills’ maar ook ‘social skills’ moet hebben. Taalbeheersing geeft betere toegang tot kennis. Er bestaat een verband tussen het taalgebruik in het ouderlijk huis en de geschiktheid van kinderen om onderwijs te volgen. Kinderen uit arbeidersgezinnen hebben zeer veel minder | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
goede kansen om op de lage en middelbare school te slagen dan kinderen uit andere milieus.
Taalbeheersing: dat is niet alleen ciceroonse redenaarsgave. Naast de ‘grote woorden’ bestaat de ‘small talk’. Hoe beroemd zijn niet de Engelsen om hun virtuositeit om praatjes over het weer te variëren. De Engelse small talk kent veel gestandaardiseerde zegswijzen, die men moet beheersen hetgeen een individueel taalgebruik geenszins in de weg behoeft te staan. De Duitsers staan bekend door een gebrek aan begaafdheid voor vrijblijvende, ‘gezellige’, unverbindliche gesprekken en door het fatale misverstand als zou de intellectuele vorming (Bildung) alleen of voornamelijk moeten blijken uit het voeren van zwaarwichtige discussies. In Engeland valt men uit de toon wanneer men in een gezellige sfeer diepzinnig begint te ‘bomen’.
Communicatie is een woord dat veel kan betekenen. Met betrekking tot de taal moet men zeker niet alleen maar aan de inhoud van mededelingen denken. Ook gevoelens worden gecommuniceerd. ‘Zeg het met bloemen...’. Wensen die men geeft en eisen die men stelt, invloed die men wil krijgen: dat alles kan niet zonder taal. Daarom is de vorm vaak veel essentiëler dan de inhoud. Psychologen hebben met tests aangetoond hoe vaak het voorkomt dat mensen zich veel meer door de vorm dan door de inhoud van een betoog laten overtuigen. In de vorm ligt de macht van het woord. Onder het woord ‘zeggen’ zelf vindt men in het woordenboek een groot aantal zegswijzen waaruit blijkt dat de toon de muziek maakt: die heeft het hem flink gezegd; dat is gauw gezegd; dat zegt genoeg; dat wil heel wat zeggen; dat moet gezegd worden; daarop valt niet te zeggen; daar zeg je zo iets; je zou zeggen; onder ons gezegd; ronduit gezegd, enzovoorts. Onze taal heeft talrijke woorden over zichzelf, d.w.z. uitdrukkingen waarmee het taalgebruik een nadere bepaling, kwalificering of waardering krijgt: praten, vertellen, berichten, betogen, gewagen, melden, prediken, prevelen, kletsen, zwetsen, zemelen, zwammen, zeuren, enz. Dat is alles nog maar een zeer onvolledige opsomming, voldoende echter om aan te tonen dat het gebruik van woorden zelf met zeer verschillende woorden kan worden uitgedrukt. In veel talen behoort bij bepaalde uitspraken een bepaald gebaar dat men net zo kent als de woorden. Men spreekt slecht italiaans wanneer men de rijkdom van gebaren niet ook beheerst en niet ook in dit opzicht het goede accent heeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Milieus en aspiraties: hun uiting in het taalgebruikDat de taal niet alleen kan verraden uit welke geografische streek iemand vandaan komt maar ook een indicatie kan zijn voor het sociale en culturele milieu waarin men is opgegroeid, hoeft men aan geen taalgeleerde of socioloog te vertellen. De taal kan een kenmerk zijn van de habitus van bepaalde groepen, van de levensstijl van sociale klassen, standen, kasten. Men spreekt van priestertalen en geleerdentalen, regententalen en boerentalen, kindertalen en boeventalen. De taal manifesteert sociale structuren, sociale straficatie. De engelse taal is onder alle europese talen het voorbeeld bij uitstek om aan te tonen hoe verschillen tussen sociale klassen in de taal tot uiting kunnen komen. Bekend zijn de studies naar de zogenaamde ‘U-’ en ‘Non-U-regels’, d.w.z. naar woorden, zegswijzen en klemtonen die typisch of juist niet typisch zijn voor de ‘upper class’. Het amusante van deze verschillen is dat zij vandaag grotendeels alleen nog maar in de taal bestaan. Lang niet iedereen die upper-class-taal spreekt is - in tegenstelling met vroeger - ook welvarender, beter opgevoed, meer gezien en in een beter milieu dan iemand die ‘Non-U-taal’ spreekt. De deftige taal is alleen nog maar een referentie. Niettemin geven ouders met sociale aspiraties nog veel geld uit om ervoor te zorgen dat hun kinderen ‘het goede accent’ krijgen. Onderwijzers in de taal hebben hun taal in Engeland van oudsher opgevat als het bijbrengen van goede manieren. Wat heeft het Londense bloemenmeisje, bekend als ‘My fair lady’, niet allemaal moeten meemaken om volmaakt te kunnen zingen: The rain in Spain stays mainly in the plain! Toch is het anderzijds wenselijk wanneer een vakbondsvertegenwoordiger ‘cockney’ spreekt. Er zijn ook directeuren die opzettelijk plat spreken om zich bij hun arbeiders populair te maken.
Ook in Nederland hebben taalonderzoekers vroeger hele reeksen woorden opgespoord die geacht werden typisch of juist niet typisch te zijn voor de ‘society’. Deftige Nederlanders gaan op ‘bezoek’ en eten ‘taartjes’, gewone burgers gaan op ‘visite’ en gebruiken ‘gebakjes’. De hippe jeugd van vandaag trekt zich van die soort onderscheidingen gelukkig niets meer aan, zij komt gewoon langs, wellicht voor een ‘sit-in’, kijkt wat in de koelkast is en consumeert vervolgens L.P.'s (dat zijn langspeelplaten). Hiermee is dan ook meteen gezegd, dat de taal in de moderne samenleving geenszins ophoudt verschillen tussen sociale groeperingen tot uitdrukking te brengen. De verschillen kunnen alleen niet meer zo eenvoudig als klassenverschillen worden aangesproken. Bijzonder opvallend worden vandaag taalverschillen tussen beroepsgroepen, generaties en politieke groeperingen. Zeker kunnen hier ook afkortingen typerend worden voor bepaalde identificaties of associaties. Wie in een moderne onderneming helemaal opgaat, in het vooruitzicht op een geplande carrière, spreekt misschien van de L.Z.M. en veronderstelt dat iedereen in den lande weet dat hiermee de Lever Zeep Maatschappij bedoeld is. Studenten spreken over V.N., bedoelen hiermee echter niet de Verenigde Naties maar ‘Vrij Nederland’.
In een standenmaatschappij worden overigens niet alleen bij het gebruik van woorden maar ook bij het gebruik van de grammatica de sociale structuren duide lijk. Leden van verschillende standen hebben elkaar nooit direct, d.w.z. in de tweede persoon, aangesproken. In het oude Oostenrijk gebruikte een gewone sterveling in het gesprek met een adellijke persoon de derde persoon meervoud terwijl deze laatste op zijn beurt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de derde persoon enkelvoud koos. Een Weense graaf die 's morgens in zijn bed wakker werd, werd door de binnenkomende lakei begroet met de woorden: ‘Haben Euer Gnaden angenehm geruht’, waarop de graaf, wanneer hij de halve nacht gefeest had en last had van ochtendhumeur, meestal antwoordde: ‘Halt er sein Maul und bringe er mir schleunigst den Kaffee!’. De constatering dat men aan de taal van een persoon kan merken uit welk milieu hij komt, impliceert natuurlijk geen waardeoordeel in die zin, dat de taal van een bepaald milieu meer ‘gehalte’ zou hebben dan de taal uit een ander milieu. Het is goed om dit nog even vast te houden, want nog steeds hanteren veel mensen een aristocratisch vormingsideaal waar de sociologen allang een groot vraagteken achter hebben gezet. Wat geldt voor het gehalte van de taal dat geldt ook voor vormelementen. Erasmus merkte al op dat de geleerde monniken van zijn tijd hun Latijn bijzonder slordig hebben gesproken. De theologen worden in de ‘Lof der zotheid’ onbegrijpelijke prevelaars genoemd. In de 19e-eeuwse romanliteratuur wordt de society wel eens getypeerd door de saaie conversaties die in de salons werden gevoerd. Anderzijds heeft men de krachtige humor van het volk, platituden en scheldwoorden, de ‘taal van de straat’ leren zien als een vorm van aanpassing aan een hard bestaan, aan nood en ontbering, ook aan onderdrukking en machteloosheid - al moet men deze laatste aspecten niet direct weer overdrijven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Taal en taboe, zinnen en zeden, vaktaal en wartaalKort geleden schreef Urs WidmerGa naar eind1) dat opvoeding tot een beschaafd taalgebruik de gezagshandhaving dient. Welsprekendheid is staatserhaltend (waarom zou men de staat overigens niet in stand mogen houden?). Spreken is sociaal gedrag dat door maatschappelijke normen - zeden, gebruiken, soms wettelijke voorschriften - geregeld is. Vandaag zijn de gedragsnormen sterk aan het veranderen. In het opzettelijke afwijken van een beschaafd en correct taalgebruik documenteert zich het protest tegen levensverhoudingen die niet meer aanvaard worden, althans door bepaalde groepen. In Nederland komt dit in het bijzonder ook in de schrijftaal tot uitdrukking. Economie-studenten die de bestaande economische orde afwijzen, tekenen als ‘kritiese ekonomiese studenten’. De sociologie zelf wordt als ‘sosjologie’ geschreven.
Op zichzelf is dit alles niets nieuws. Wie oude orde wil veranderen heeft altijd ook een andere taal gesproken. Maatschappijvernieuwing uitte zich in taalvernieuwing. Vele nationale talen ontstonden als burgerlijke talen toen de burgerij zich losmaakte van de feodale orde. Menige taalvernieuwer heeft later een vaste plaats in de vaderlandse geschiedenis gekregen. Wat werkelijk taalvernieuwing is blijkt ook meestal pas later. Lang niet alles wat ons vandaag als eigentijds en origineel wordt aangeboden, zal morgen klassiek zijn. De introductie van iedereen bekende krachttermen in de romanliteratuur is op zichzelf nog geen teken van genialiteit. Krachtige taal is ook niet per definitie progressief. Zij kan juist reactionair zijn. Krachtige taal wordt uiterst links en uiterst rechts gesproken.
Taal heeft veel te maken met taboe. Taboe is iets waarover niet gesproken wordt. Teneinde vandaag bepaalde geschriften toelaatbaar te maken, moet niet de inhoud worden veranderd. Slechts de taal moet gezuiverd worden. Widmer verduidelijkt dit aan de hand van de pornografie. Dat is literatuur waarin de liefde niet bezongen maar beschreven wordt. Dat wat beschreven wordt, wordt door de maatschappij natuurlijk getolereerd. Niet het gebeuren zelf, slechts de verwoording lokt bij het lezen typische reakties uit. Neem zinnen als die op pagina 13 van het boek ‘Turks fruit’ van Jan Wolkers (ik spreek hiermee geen oordeel uit over deze schrijver). Het gebeuren krijgt een nieuw aspect doordat het bij de naam wordt genoemd en nogal plat. Vroeger stonden zware straffen op vloeken en majesteitsschennis. Thans is ‘poddorie’ omgangstaal en ‘bekakt’ spreken zeker op een plechtigheid in Amsterdam niet meer aan te bevelen. Widmer noemt de erotische literatuur de enige literatuur, de laatste waar de macht van het woord - waarvan de dichters dromen - nog bestaat. In onze tijd weerspiegelt de taal de grote technische en culturele revoluties van de 20ste eeuw. Een zee van zogenaamde termen die niet op grijpbare dingen maar op abstracte problematiek betrekking hebben is kenmerkend voor een maatschappij waarin handenarbeid grotendeels vervangen is door hoofdarbeid. Talrijke bezigheden zijn ‘verwetenschappelijkt’ - een woord dat in zijn lelijkheid het verlies van gevoel voor stijl zou kunnen symboliseren. De zinsbouw verandert eveneens. Wanneer mededelingen snel, efficient, in gestandaardiseerde symbolen en door nieuwe media moeten worden doorgegeven, dan moeten de zinnen korter zijn. De telegramstijl heeft grote opgang gemaakt. Zelfs de poëzie is hierdoor geïnspireerd. Het resultaat van deze ontwikkeling is door en door ambivalent: enerzijds precisering, anderzijds vaagheid. Ongeoefende maatschappijwetenschappers hebben het over ‘schaalvergroting’ en ‘stroomversnelling’, zeggen dat tussen die twee ‘wisselwerking’ of ‘interdependentie’ bestaat die men interdisciplinair moet benaderen. Heldere taal en duistere taal bestaan naast elkaar. Zoals nieuwe orde leidt tot nieuwe stijlnormen, zo leidt wanorde tot wartaal.
Onze gebruikstaal bevat talrijke wetenschappelijke maar ook quasiwetenschappelijke termen. Verwarring ontstaat vooral doordat veel begrippen naast hun definities bij vakgeleerden nog allerlei connotaties hebben in het alledaagse leven. Deze connotaties komen vaak voort uit de wetenschappelijke traditie, uit de cultuurgeschiedenis, maar vooral ook uit de politiek. Sommige begrippen zijn geladen termen. Menige schrijver neemt een bepaalde betekenis met grote vanzelfsprekendheid voor de ware inhoud van het begrip en construeert in attractieve beschouwingen een totaalbeeld van complexe maatschappelijke toestanden dat als sociologie wordt aangeboden. Ook utopische toe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komstvisies, massamythen, maatschappijbeelden van sommige architekten, kunstenaars en planologen worden ontworpen met gebruikmaking van de sociologische nomenclatuur. Instituten voor taalbeheersing hebben zeker een grote opgave. Maar wanneer men nu pleit voor ‘kritiese’ taalbeheersing, dan moet men niet alleen maar ambtelijk proza, zakenbrieven, regeringsnota's en redevoeringen van ministers onder de loep nemen, zoals wij kort geleden hebben kunnen lezen. Men mag best ook eens de taal van de buitenparlementaire oppositie kritisch bekijken. Ook studentenleiders schrijven moeilijke, ingewikkelde zinnen, die doorspekt zijn van dubieuze, onduidelijke termen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Woorden, waarden en de veranderende cultuurBij het veranderen van de taal kan men - algemeen gesproken - aan tweeërlei denken: (1) aan het ontstaan van nieuwe en aan het verdwijnen van oude woorden en (2) aan het veranderen van de structuur van de taal. Om met deze laatste te beginnen: Ondanks het voorheen gesignaleerde verband tussen taalgebruik en maatschappijstructuur heeft men toch geen algemene en vaststaande correlatie kunnen ontdekken tussen de structuur van een taal en een bepaalde maatschappij- en cultuurvorm. Maatschappij en cultuur van een volk kunnen sneller veranderen dan de structuur van zijn taal. Dat geldt voor de wereld van vandaag nog veel meer dan voor vroegere eeuwen. De ontwikkeling van Rusland sedert 1917 heeft er niet toe geleid dat de russische grammatica minder ingewikkeld is geworden. Met de woordenvoorraad daarentegen is het anders. Deze verandert snel en in grote omvang wanneer een samenleving door het moderniseringsproces gegrepen wordt. Nieuwe woorden moeten er zijn, wil men zich in nieuwe levensomstandigheden verstaanbaar kunnen maken, nieuwe grammatica's echter blijven de zucht van scholieren en een behoefte van toeristen waarin tot dusver geen service-industrie heeft kunnen voorzien. Het feit dat een bepaalde taal meer of minder geschikt kan zijn voor een bepaald gesprek is dan ook alleen het gevolg van de cultuur die de taal kan verwoorden, en niet van de structuur van de taal zelf. De engelse taal leent zich ongetwijfeld beter voor een discussie over economische politiek dan een bantoetaal; omgekeerd zal een bantoetaal meer differentiatiemogelijkheden hebben om belevingen uit te drukken in een wereld die de geest nog als goddelijk of magisch ervaart. Men denke echter niet dat daarom de structuur van de engelse taal meer ‘logisch’, die van de bantoetaal meer ‘mystisch’ zou zijn. De woorden logisch en mystisch zouden alleen op het culturele en geestelijke leven van de mensen toegepast kunnen worden.
Wat zijn nu enkele diepere vragen die zich hier opdringen? Wij gingen er van uit dat de taal een weerspiegeling is van de wereld waarin wij leven. De taal van de bijbel is de taal van boeren, herders en vissers. Wanneer nu het aantal boeren, herders en vissers in de werkende bevolking daalt tot minder dan 10%, zal ook in een andere taal over God worden gesproken. De moderne theologie is in hoge mate abstract. De beeldspraak is verdrongen door de begrippentaal. Men heeft al eens gezegd dat het oeuvre van moderne theologen in dit opzicht gelijkenis vertoont met de theorieën van de natuurkunde over het heelal. En kan men nog zingen: ‘Eine feste Burg ist unser Gott...’, wanneer iedere burcht door vliegtuigen gebombardeerd kan worden en mensen toevlucht zoeken in diepe schuilkelders? En om de zaak nog meer te compliceren: wanneer de vaderfiguur in de zin van de psychoanalyse als principe van autoriteit niet meer aanvaard wordt, kan God dan nog vader worden genoemd? Oeroude symbolen zijn niet meer adekwaat of worden als niet meer adekwaat ervaren. Getuigt dus de taal - onze taal - niet ook van het feit dat een veranderde samenleving geen woorden meer kan hebben voor menige realiteit die - tezamen met de woorden - voor ons ophoudt te bestaan? Taalplanning - een merkwaardig woord, half nederlands, half engels - bestaat al. Taalplanning wordt onvermijdelijk. De noodzaak om zich adekwaat uit te drukken dwingt ons in deze snel veranderende tijd tot systematische en methodische aanpassing van de taal aan nieuwe eisen. Het woord adekwaat heeft hier niet betrekking op een gegeven woordenvoorraad en bestaande grammaticale regels, het heeft betrekking op het goede overbrengen van datgene wat - letterlijk - onder woorden moet worden gebracht. Zoals vele andere ontwikkelingen in onze samenleving kunnen we ook de ontwikkeling van onze taal niet meer helemaal overlaten aan de spontane en immanente krachten van het sociaal-culturele leven. Eén ding moeten we ons hierbij echter goed realiseren. Ontwikkeld, vernieuwd en mooi gemaakt werd de taal nooit door de grammatici en schoolmeesters, altijd echter door kunstenaars, door dichters en grote schrijvers. Die zijn ook steeds afgeweken van vastgestelde regels, hetzij terwille van de rijm, het ritme, de metriek of andere esthetische criteria. Later hebben dan de grammatici uit de afwijkingen weer regels gemaakt. De schrijftaal werd door de grammatici voor sacrosanct verklaard. De vernieuwing kwam steeds uit de gebruikstaal, welke naast de schrijftaal bestond. We hebben vandaag meer waardering voor de gebruikstaal. Door de taalwetenschap wordt zij niet langer verwaarloosd als iets van tweede rang. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Klassiek en vulgair; talen zijn geen organismenZoals bekend, waren de klassieke talen welke wij op het gymnasium leerden, geen ‘oorspronkelijke’ talen die door iedereen gesproken werden. Het waren altijd de talen van een intellectuele elite. Het latijn dat zich door het Imperium Romanum verspreidde was de omgangstaal. Het zogenaamde ‘vulgaire Latijn’ is niet pas tegen het einde van het Romeinse Rijk opgekomen als een vervalsymptoom. Men heeft dit aangetoond aan de hand van taalfouten die de klassieke schrijvers wel eens maakten, aan technische geschriften en ook | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan platituden in de comedies van Plautus. De romeinse omgangstaal bevatte een groot aantal woorden die de klassieke schrijvers nooit gebruikten maar die wél ingang hebben gevonden in de romaanse talen. Deze hebben zich uit de romeinse omgangstaal ontwikkeld, niet uit het klassieke latijn. Het voortbestaan van de klassieke talen als talen van geleerden en priesters is een apart cultuur-sociologisch onderwerp. Het hebreeuws leefde voort als de taal van schriftgeleerden, het aramees daarentegen heeft als een gebruikstaal de verdere ontwikkeling van de semitische talen in sterke mate beïnvloed en is zelf hierin opgegaan. In de middeleeuwen conserveerde de kerk het klassieke Latijn waaraan haar kennismonopolie gebonden was. Het oud-bulgaars, de officiële taal van de grieks-orthodoxe kerk sedert de 9e eeuw, toen de twee heiligen uit Saloniki, Cyrillus en Methodius, de bijbel in die taal vertaalden, beheerste het russische geestesleven tot de 18e eeuw. Pas in die tijd slaagden de Russen er in zich van deze kerkelijke taal los te maken en een eigen nationale taal te ontwikkelen. In de dagen van Tredjakowsky, Lomonossoff en Karamsin gebeurde in Rusland wat in Italië rond 400 jaar eerder, namelijk in de tijd van Dante, Petrarca en Boccaccio was gebeurd. Toen was - uit het dialect van Firenze - de italiaanse nationale taal ontstaan.
Sommige talen zijn ver gereisd in de loop der eeuwen. De taal van de zigeuners, die van indiase oorsprong is net als het volk dat uit het noord-westelijk deel van India in de 15e eeuw naar Europa kwam, en het jiddisch, oorspronkelijk een westduits dialect, dat in de late middeleeuwen naar Polen en de Baltische landen kwam, daar talrijke poolse, hebreeuwse en andere woorden heeft opgenomen, vertellen van volken die eeuwenlang hebben gezworven. De analyse van dié talen welke met onze germaanse, romaanse en slavische talen niet verwant zijn, heeft ons het een en ander geleerd over enkele algemene ontwikkelingsverschijnselen van de taal. De onderzoekingen van culturele antropologen, met name van Bronislaw Malinowski, hebben veel tot de taalwetenschap bijgedragen. De analyse van de polynesische dialecten en van de bantoetalen bijvoorbeeld heeft aanwijzingen gegeven over het vermoedelijke ontstaan van het grammaticale geslacht, de conventionele verdeling van de woorden in mannelijk, vrouwelijk en onzijdig, die niet herleid kan worden uit het biologische geslacht. Het is ook niet mogelijk om alle talen van de wereld volgens vaste grammaticale regels in te delen in klassen. Er bestaan geen soorten talen zoals er soorten van planten en dieren bestaan. De geaardheid van een taal kan zodanig veranderen dat de betreffende taal op een taal begint te lijken waarmee zij helemaal geen gemeenschappelijke oorsprong heeft. De ontwikkeling van de engelse taal in de afgelopen duizend jaar is, zoals bekend, veel sneller verlopen dat de ontwikkeling van de duitse of de ijslandse taal. Het snelle verval van de verbuigingsvormen heeft de engelse taalgeleerden tot de stelling gebracht dat het Engels meer en meer op het chinees is gaan lijken. In drieërlei opzicht namelijk: ten eerste is er in beide talen nu een bijzonder groot aantal woorden die slechts één lettergreep hebben en onveranderlijk zijn, in de tweede plaats is er een bepaalde groep van éénlettergrepige woorden die om die reden bijzonder belangrijk is en in de derde plaats is het helemaal niet meer mogelijk een duidelijk onderscheid te maken tussen klassen van woorden. Er zijn woorden die zowel een zelfstandig naamwoord alsook een werkwoord of een adjectief vormen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vreemde woorden en vreemde talenWat is eigenlijk een woord? De taalgeleerden vertellen ons dat pas met het ontstaan van de schrift woorden als eenheden, als bestanddelen van een boodschap erkend werden. Pas met het ontstaan van schrift begint men taal te ontleden, bestanddelen van een mededeling te onderscheiden en deze bestanddelen als afzonderlijke woorden op te vatten. Het schrift is het dat de mensen dwingt zich met de taal bezig te houden. Hiermee ontstaat de grammatica die als wetenschap nog maar 2000 jaar oud is en in het begin de geheime wetenschap van priesters en medicijnmannen was. De verdeling van woorden zoals wij die in onze westerse talen gewend zijn, namelijk in zelfstandige naamwoorden, adjectiva, werkwoorden, enz. is volkomen willekeurig en geen oorspronkelijk kenmerk van alle talen. Vormen van het werkwoord zijn vaak ontstaan uit een samentrekking van het werkwoord met het pronomen. De negatie van iets (bijvoorbeeld: niet weten, niet lopen, niet schrijven) kan in sommige talen eveneens opgaan in het werkwoord. Menig woord dat wij gewend zijn als één woord te beschouwen, is uit meerdere woorden gevormd. Een vaak aangehaald voorbeeld is het woord ‘vriendelijkheid’, dat een samentrekking is van oorspronkelijk drie woorden nl. vriend, gelijk en ‘heid’, welk laatste woord vandaag niet meer bestaat: het is een oud germaans woord voor ‘aard’. Vriendelijkheid betekent dan letterlijk: een aard die gelijk is aan die van een vriend. Dat alles wordt nu uitgedrukt in één woord, in het woord vriendelijkheid. In de chinese taal kan een enkel woord tot uitdrukking brengen wat wij gewend zijn in een gehele zin te stellen.
Het binnendringen van vreemde woorden in de eigen taal en het ontstaan van zogenaamde bastaard-woorden werd vaak aangevoerd om van een ontaarding of van een verwording van de taal te spreken. In werkelijkheid hebben deze processen zich altijd afgespeeld zolang talen bestaan. In alle germaanse talen is het aantal binnengedrongen vreemde woorden veel groter dan het aantal van dié woorden waaruit de taalonderzoekers concluderen dat er in het verre verleden één gemeenschappelijke taal geweest moet zijn - het oergermaans - waaruit alle germaanse talen zijn voortgekomen. Ook het verval van verbuigings- en vervoegingsvormen kan men niet in een waarderende zin als vervalssymptoom beschouwen. Anders zouden het engels in het westen en het perzisch in het oosten geheel ontaarde talen moeten zijn. In het perzisch, ook een indoeuropese taal, heeft zich precies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hetzelfde afgespeeld als wat met het engels is gebeurd. Bij technisch en economisch minder ontwikkelde volken is het aantal vreemde woorden dat in hun taal binnenstroomt bijzonder groot. Zoals wij reeds opmerkten, komt de sociale en culturele verandering niet in de structuur-verandering van de taal maar wel in de verandering van de woordenvoorraad tot uiting. Natuurlijk moeten hierbij vreemde woorden aan de eigen taal worden aangepast. Vaak zijn vreemde woorden niet uit te spreken. Dat komt, omdat de bijzonderheden van onze moedertaal reeds de ontwikkeling van ons spraakvermogen, van onze fonetische geschiktheid beïnvloeden - een uitstekende illustratie overigens voor het feit dat van een cultuurverschijnsel de ontwikkeling van een fysiologische eigenschap kan afhangen! De verschrikkelijke opeenhoping van consonanten in de germaanse en slavische talen is iets wat Chinezen en Japanners onoverbrugbare moeilijkheden oplevert. Een woord als Scheveningen is niet zo gemakkelijk uit te spreken als Yokohama. De Japanners zijn ook gewend om ieder woord te laten eindigen met een vocaal. Het gevolg is nu dat de vreemde woorden met veel consonanten welke in de japanse taal binnendringen vocalen tussengeschoven krijgen. Het japanse woordGa naar eind2) voor postzegel komt van het engelse woord ‘stamp’ en luidt ‘soetampoe’; het woord voor meter luidt ‘meitoroe’, het woord voor gram ‘goeramoe’ en het woord voor fascist ‘foeasjizoemo’. We hoeven over de moeilijkheden die Japanners met onze woorden hebben helemaal niet te lachen. Welke Nederlander is in staat om een tsjechische zin uit te spreken die geheel uit woorden zonder vocalen bestaat, bijvoorbeeld: ‘strc prst skrz krk’ (‘steek je vinger door je keel’)? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kleine taal van een ‘worldwide’ volkLaat ik tenslotte enkele opmerkingen maken over de nederlandse taal. De hedendaagse nederlandse taal verandert bijzonder snel. Zij is de taal van een modern maar klein land en ook haar eigen taalgebied staat in geen verhouding tot het ‘worldwide’ optreden van de Nederlanders. Veel mensen participeren aan de literaire tradities van de westerse cultuur door een hoog-ontwikkeld gevoel voor vreemde talen. Kennis van vreemde talen gold steeds als maatstaf voor intellectuele ontwikkeling. De rol die de franse taal gespeeld heeft in het nederlandse geestesleven en de nederlandse standenmaatschappij, is bekend. Het percentage mensen dat één of meerdere vreemde talen spreekt, is hiertelande veel hoger dan in Engeland, Frankrijk en Duitsland. Daar staat nu echter tegenover dat er veel geklaagd wordt over de minder goede beheersing van de eigen taal, althans van de schrijftaal. Zou misschien Nederland bij een internationale vergelijking van schoolopstellen, doctoraalscripties, wetenschappelijke rapporten en krantenartikelen inderdaad een minder goede beurt maken dan andere landen? (Wij beschikken over beproefde methoden en technieken om dergelijke onderzoekingen te verrichten!) In geen geval echter zou men dan uit een dergelijk tekort aan ‘sophistication’ mogen concluderen dat de Nederlanders minder goed in staat zijn om al datgene te zeggen en uit te drukken wat zij willen zeggen en uitdrukken. De beheersing van de schrijftaal zegt nog niets over de omgang met de gebruikstaal. De verhouding tussen deze twee vormt een interessant onderwerp voor taalsociologische analyses, een onderwerp dat overigens niet alleen voor Nederland maar ook - mutatis mutandis - voor de duits sprekende bevolking van Zwitserland betekenis krijgt.
In Nederland is de schrijftaal met minder gezag bekleed dan in Engeland, Frankrijk en Duitsland waar de grote literaire traditie zich machtig doet gelden. Nieuwe spellingen zijn in Nederland gemakkelijker te realiseren. Wijzigingen van regels maakt iedereen mee. Aangenomen mag worden dat de nederlandse taal ook in de komende decennia sneller zal veranderen dan welke andere westerse taal ook die met haar verwant is. Het aantal binnendringende vreemde woorden en vreemde zegswijzen zal verder geweldig toenemen en ook de grammatica zal nog eenvoudiger worden, zij het in langzamer tempo en minder opvallend. De nederlandse taal verandert ook in haar structuur. We zijn op weg naar het verdwijnen van het grammaticale geslacht hetgeen zich in de pronominale vervanging van het naamwoord reeds lang aankondigt. Deze gehele ontwikkeling hoeft niet als een bedreiging van de nationale eigen aard en cultuur gekwalificeerd te worden. Nederland heeft zijn nationaal zelfgevoel, zijn nationale identiteit niet van dichters en denkers ontvangen. Het geestesleven van de natie is niet verbonden aan grote documenten van de taal die tot de wereldliteratuur behoren. Weliswaar getuigde de bloei van de dichtkunst in de tijd van Hooft, Bredero en Vondel mede van de wording van de natie. Toen echter de klassieke dichtkunst voorbij was en de buitenlandse invloed op de literatuur overheerste, was Nederland al lang een gevestigde, praktisch ingestelde handelsnatie, die de taal als middel tot zelf-expressie en symbool van zijn nationale identiteit niet nodig had. Dit staat in een markante tegenstelling met de situatie in Duitsland en met die van de slavische volken en volksdelen welke tot 1918 in de Habsburg-monarchie leefden. Hier kwam sedert de romantiek in de taal de droom van nationale eenheid en zelfstandigheid tot uiting, in gedichten en prozawerken, liederen en symfonieën. De taal werd een vaderlands symbool. Men weet dat er ook een verband bestaat tussen ontwikkeling van de taalwetenschap en het ontstaan van het nationalisme in Centraal-Europa. Het feit dat de wetenschappen, die in de romantiek zijn opgekomen (de taalwetenschap, de geschiedeniswetenschap, de kunstwetenschap en de volkenkunde) pas zeer laat een plaats aan de nederlandse universiteiten hebben gekregen, is niet toevallig. De nederlandse taal valt op door elasticiteit en aanpassingsvermogen, door een immanente kracht tot verwerking van vreemde invloeden, door een dynamisch taaleigen. Het subtiele, speelse, spitse, bij uitstek geestige, vindt men in Nederland niet bij die personen die over het algemeen als ‘sophisticated’ gelden: de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geleerden. Men vindt het bij mensen die met de gebruikstaal kunnen omgaan en daarbij de gebruikstaal cultiveren. In de gebruikstaal zit de muziek - voor Nederland geldt dat meer dan voor andere landen in de westerse wereld. Terecht wordt Simon Carmiggelt zo vaak aangehaald. Hij is representatief. Wie hiertelande schrijftaal voordraagt, valt soms onwillekeurig in de toonaard van de preekstoel, van de katheder, van een steriele voordrachtskunst die vaak alleen nog maar conventie, etiquette, moraal of professorale autoriteit manifesteert. Met de schrijftaal heeft men moeilijkheden, met de gebruikstaal niet. De mogelijkheden van de gebruikstaal worden onvoldoende benut bij de omgang met de schrijftaal. Zo komt men ook tot geen werkelijke stijlvernieuwing in de taal van de wetenschap. De stijl is in de wetenschap even onmisbaar als een behoorlijk gedefinieerd begrippenapparaat, althans daar waar men nog niet alles in abstracte formules kan uitdrukken. Taalplanning - we hebben het al gezegd - zal noodzakelijk, onvermijdelijk worden. Maar goede schrijvers zullen belangrijker zijn dan taalplanologen. Samenwerking tussen hen is het wat we nodig hebben. En opvoeding tot een beschaafd, gedisciplineerd taalgebruik, opgevat als een stuk persoonlijkheidsvorming, zal ook in een meer democratische samenleving een vereiste blijven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geselecteerde bibliografie (boeken)
|