| |
| |
| |
Wat nog niet in Van Dale staat
door dr. J. Veering
In de Zeeuw-Vlaamse stad Sluis stierf een eeuw geleden, op 17 mei 1872, de hoofdonderwijzer Johan Hendrik van Dale.
Vierenveertig jaar was hij geworden, een betrekkelijk kort leven was het maar geweest, maar hij had het wél besteed: hulponderwijzer op zijn zestiende jaar, hoofdonderwijzer op zijn achttiende in zijn geboorteplaats Sluis, houder van de aktes wiskunde, Engels, Duits, natuurkunde en landbouwkunde, amateur-taalkundige, amateur-geschiedkundige, lid van Nederlandse en Belgische geleerde genootschappen en wat eigenlijk belangrijker is: goed vader, braaf echtgenoot, plichtsgetrouw burger, die alle aanbiedingen om Sluis te ruilen voor het westen des lands had afgeslagen. Hij stierf aan de pokken, ‘de kinderziekte’ zoals men die toen eufemistisch noemde. De drukproeven van zijn laatste publikatie waren nagenoeg gereed: het ‘Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal’. Op zijn sterfbed in letterlijk de laatste paar uur van zijn leven, heeft hij nog aanwijzingen gegeven om het te laten voltooien.
Zijn levensbeschrijver schildert het aldus: ‘Toen hij in den vroegen morgen van den laatsten dag zijns levens zijne door droefheid afgetobde vrouw en kinderen liet wekken om van hen allen een laatste afscheid te nemen, gaf hij zijne vrouw den wensch te kennen dat wij zijn Woordenboek zouden voltooien.’
Denk nu niet dat de eerste Van Dale een primitief boekje is. Het behandelt een 75.000 woorden. Als u erin bladert, leest u natuurlijk voor het overgrote deel een Nederlands dat wij nog steeds gebruiken, maar tegelijk is het soms of u op zolder een stapel verbleekte, vergeelde, op karton geplakte foto's van uw over- of betovergrootouders vindt. In die eerste druk ontdekt u onbegrijpelijke woorden als
itten - iemand tot het huwelijk overhalen |
onthokkebanden - los maken van de band waaraan men in een hok vastzit |
ribbezakken - aansporen of kwellen. |
Zulke woorden staan niet in de jongste Van Dale, nu negen jaar oud, evenmin in de allerjongste Van Dale, het supplement, nu nauwelijks negen uren oud. Ze staan er niet meer in. Ze staan er niet meer in, zoals zovele andere bij elke nieuwe uitgave van een algemeen woordenregister verdwijnen moesten omdat ze op waren, versleten, omdat ze niet meer gebruikt werden.
Woorden komen: sommige blijven, andere gaan. Dat is altijd zo geweest; dat zal nooit anders worden.
| |
Wat nieuw is
Wanneer is een woord nieuw? Welke woorden zijn nieuw? Een oeroud woord is voor iemand die het voor het éérst hoort of leest, volstrekt nieuw.
We maken het ons gemakkelijk als we op de vraag welke woorden nieuw zijn, antwoorden: wat nog niet in Van Dale staat; een antwoord dat bruikbaar is, maar ook een antwoord waarover u niet al te lang moet nadenken anders komen er weer - terecht - allerlei andere lastige vragen bij u op. Een weggooi-antwoord dus, als u wilt.
Komen er nú sneller nieuwe woorden dan in vroegere taalperioden en zijn het er meer? Wij kunnen aannemen van wel. Er verandert veel, er verandert veel snél in onze wereld en de woorden die we gebruiken, weerspiegelen de wereld waarin we leven. De allerjongste Van Dale geeft al 12.000 woorden méér dan die van nog geen tien jaar geleden! De massa-media (het woord is in Van Dale 1961 nog onbekend) verbreiden de woorden die nodig zijn in het gedemocratiseerde leven. Steeds méér mensen lezen mee, luisteren mee, kijken mee, schrijven mee en praten mee. Misschien gaat eens de grote vermoeidheid komen: het zwijgen in het openbaar. Maar het ziet er voorlopig nog niet naar uit: de komende generaties zullen nog téveel maatschappelijke en politieke moeilijkheden moeten oplossen. Steeds méér nieuwe woorden zullen nodig zijn. Sneller zullen de woorden verslijten en zullen andere hun plaats innemen.
| |
Woorden maken
Het zou voor u vervelend zijn als u nu in een soort spraakkunstles moest horen op welke manieren nieuwe woorden gemaakt worden. U hebt dat ooit op school geleerd; mocht u het weer willen weten, dan zijn er genoeg boeken die u de fijnheden vertellen. Houdt u van kunstwoorden? Van beeldspraak? Van afkortingen, letterwoorden? In een vorige jaar verschenen Nederlands Woordenboek voor afkortingen staan er zo'n 20.000. Er staat zelfs in O.T., maar het wordt niet verklaard met wat ik hoopte: O.T. = Onze Taal, maar met o.a. Oude Testament.
Maak zélf eens een nieuw woord. U maakt geen nieuwe oerklanken en woordstammen meer, zoals de voorouders van de rendierjagers, de vuistbijlmensen, de hunnebedbouwers, de klokbekerboeren, de standvoetbekerveetelers hebben gedaan. En toch: met skrebbelen op winteravonden hébt u ze gemaakt: de samenstellingen en afleidingen die uw medespelers niet accepteerden. En waarom niet? Omdat ze niet in Van Dale stonden.
Afleidingen en samenstellingen: de spraakkunsten geven deze methode van woordvorming terecht de grootste plaats. Het is het woorden-maken als het ware met de middelen die de taal zelf heeft; we danken daaraan bijvoeglijke naamwoorden als:
afstandelijk |
inzichtelijk |
inhoudelijk |
of met een vreemde uitgang:
situationeel |
relationeel |
procedureel. |
| |
| |
Menigeen zal voor deze woorden niet danken, maar bedanken. Bij alle gerechtvaardigde kritiek op aanstellerij, bedenke men toch dat deze woorden soms onmisbaar blijken: ze vormen een soort coördinatensysteem van begrippen waarmee in bepaalde vakken nu eenmaal gewerkt moet worden.
Hoe heerlijk rijk de afleiding onze woordenschat maakt, merkt u ook aan de gelukkig nog lang niet opgedroogde bron van -ertjes, waaruit opgeweld is het slippertje en het meevallertje en het nakomertje, het handenbindertje, het meevallertje en die nu o.a. het
lachertje |
warmblazertje |
wegwezertje |
vullertje |
thuiskomertje |
stampertje |
zoethouwertje |
en het meedenkertje |
heeft voortgebracht. De schepping met -ertjes zal tomeloos verder gaan.
Samenstellingen: twee of meer woorden vormen samen een nieuw woord. Een bij de eerste waarneming onbeperkt lijkende methode om woorden te scheppen:
het haarstukje |
de kiesdrempel |
de oliegeul |
de peuterspeelzaal |
de schuwtafel |
en u ziet de betekenisverandering van een woord vóór uw ogen: de prikpil.
| |
Onzuiver en onduidelijk?
Waar overschrijdt de woordenmaker de grens van de zuiverheid naar de troebelheid? Mijns inziens bijvoorbeeld bij de bijvoeglijke naamwoorden:
cadeauverpakt |
trommelgarant |
okselfris |
tandgraag |
figuurbewust |
plantagezuiver |
knuppelbelust. |
Mysterieus is het eigenlijk hoe de taalgebruiker feilloos de relatie tussen de onderdelen van zo'n woord ziet. Kwaliteitskrant is in het woordenboek onbekend; dit in de afgelopen maanden noodzakelijk gebleken woord ‘klikte’ meteen. Bij rook- geeft Van Dale een zeventigtal woorden, o.a.:
rookworst: die gerookt is |
rookstoel: waarin gerookt wordt |
rooktabak: die opgerookt wordt |
rookstel |
rookwolk |
rookverdrijver, |
telkens een andere relatie. Toen nu in de tweede helft van de jaren zestig het reeds bestaande rookbom algemene bekendheid kreeg, was er niemand die moeite met het begrijpen van dit woord had.
Nemen we duidelijkheid als maatstaf voor ‘goed’ en ‘slecht’, dan zouden samenstellingen als
kindzwak: kindzwak onderwijs |
schoolkwetsbaar: een schoolkwetsbaar kind |
schoolweerbaar: een schoolweerbaar kind |
alleen daarom al afgekeurd moeten worden. Maar daartegenover staat:
1e. dat er behoefte - met name in de wetenschap - aan telkens één woord is dat de informatie geeft en daardoor het begrip registreert alsmede ‘werkbaar’ maakt en
2e. dat veel dingen nu eenmaal eerst gekénd moeten worden voordat het woord duidelijk is.
Niet ieder zal bijvoorbeeld de samenstelling sleutelslaapje kennen. Het woord verklaart zichzelf evenmin als sleutelkind, sleutelgeld of sleutelclub dat doen en sommigen uwer zouden van sleutelslaap zelfs allerlei overspannen voorstellingen kunnen krijgen. Het betekent: ‘een heel kort slaapje’; even al zittende de ogen sluiten met de sleutelbos in de hand zodat op het ogenblik van het in slaap vallen de aan rust behoeftige de sleutelbos laat vallen en geheel volgens zijn wens daarvan wakker wordt.
| |
Spraakmakers
Eén van de gevaren van het samenstellingsprincipe is dat de maker geneigd is toe te geven aan de drang om zoveel mogelijk - en als het kan zelfs àlle - informatie in één woord te stoppen, daarbij vergetende dat het woord niet het ding zelf is. Ik geef toe dat er soms geen uitweg is, maar zulke woorden blijven ook mees-al vakwoorden:
gezinsschuilplaatsluchtverversingsinstallatie |
Rijksluchtvaartdienstweerschepenpersoneel. |
Niet alleen de lengte ook de verkeerde zakelijkheid, de broodnuchterheid, het gebrek aan enige fantasie of poëzie, kan een woord mismaken; oude voorbeelden zijn begraafplaats en (vanuit Den Haag klopt de windrichting) Noordoostpolder.
Gelukkig is er hier en daar een ontsnappingsmogelijkheid: de spraakmaker heeft zijn gevoel voor de betrekkelijkheid aller dingen nog niet verloren als hij schept:
praatpaal |
snuffelpaal |
smartlap |
plasgootje |
fatsoensrakker |
bulderbaan |
haaietanden |
opstapje |
schommelfonds |
wiebeltaks of waggeltaks. |
| |
| |
Niet dat we zulke puristen moeten zijn - verre vandaar - maar het is toch eigenlijk wel een beetje jammer dat de helikopter nóóit de wentelwiek en de centrifuge nóóit de droogzwierder is geworden. Van een woord als smartlap wordt Alex de Haas de maker genoemd, door Van Altena is het luisterlied geschapen. Bomans gaf ons de buiteltuin, en - naar men zegt - Plesman de Randstad.
| |
Andere inhoud
Een woord kan nieuw genoemd worden óók om een ándere reden dan zijn uiterlijke vorm. Een oud woord krijgt een nieuwe mogelijkheid door beeldspraak of door een andere gebruikssituatie. Zindelijk had in Van Dale een uitbreiding nodig: zindelijk denken en zindelijk redeneren. Smeerpijp sloeg tot voor kort op een persoon, nu heeft het een prachtige toepassing gevonden voor een lelijk ding. U kent het verschijnsel: woorden worden nieuw als ze een nieuwe inhoud krijgen. Stel u voor dat een jaar of twee drie geleden een uwer vrienden u wat peinzend en onzeker had meegedeeld, dat zijn oudste zoon kabouter was geworden. Wat zou u geantwoord hebben? Vierhonderd gulden was vóór de zomervakantie nog een onschuldig bedrag, de prijs van een herenpak.
Het leven maakt de woorden.
Wat denkt u van de volgende rij? U kunt hem verhonderdvoudigen en zelfs meer dan dat:
kraken |
inspraak |
fopspeen |
toestand |
troep |
balen |
navelstreng |
havik |
bezetten |
contraprestatie. |
Zijn 't nieuwe woorden? Ja, voor ons nieuwe woordenboek wel; ze zijn oude omhulsels met nieuwe inhoud.
‘De klimtoestanden waaronder rubber tegels moeten komen...’
‘Onder het deksel zit allerlei troep.’
‘De haviken tegenover de duiven.’
‘De navelstreng van een ruimtevaartuig.’
‘De bezetting van een consulaat.’
‘Van de contraprestatie leven.’
En - voorbeeld van een eigenlijk langzamerhand onmogelijk woord met nieuwe inhoud:
woorden die doordrenkt zijn van vaderlijkheid en moederlijke zorg om de kleinen van het pad der ondeugd verre te houden.
| |
Engels
Een geliefd middel om nieuwe woorden te maken is de ontlening aan een andere taal. We kunnen daarover zeer kort zijn. Is een vreemd woord werkelijk nodig, dan is het nodig. Moet het een Engels woord zijn, dan moet het een Engels woord zijn. Vreemde woorden kunnen lokken, sussen, opwinden, versluieren: beauty farm, petfoods. Ze kunnen de spijker op de kop slaan; ze kunnen echter ook verwarrend zijn, ja zelfs ondemocratisch. Wat moet het kind met de remedial teacher? Het zou vertaald kunnen worden met bijspijkeraar. Wat moeten de ouders met short stag home? De zieke in het ziekenhuis met de intensive care, de coronary care en de recovery room? Het Nijmeegse universiteitsziekenhuis - stad van professor Michels! - heeft een verkoeverkamer, nieuw woord, gemaakt uit oeroude delen.
| |
De nieuwe dingen zijn gekomen
Waarom zijn er telkens nieuwe woorden nodig? De eerste en voornaamste reden kan ieder zonder moeite noemen: omdat er telkens nieuwe dingen komen. ‘Dingen’ natuurlijk hier in zijn ruimste betekenis; personen: smaakmaker, voorwerpen: heupbroek, en verschijnselen, ‘alles wat gedacht kan worden’, bijvoorbeeld afwezigheidsbehoefte op maandag in plaats van ziekteverzuim. Zo verandert onze omgeving, nu eens ongemerkt dan met een klap, dag in dag uit. Als we nog zouden leven bijvoorbeeld gelijk de Batavieren voor de komst van de Romeinen, als er geen andere dingen gekomen zouden zijn - en daaronder moet ook invloed van andere volken verstaan worden - ja dan zou onze taal wel niet zo ver verwijderd van het Bataafs van 100 voor Chr. geweest zijn. Maar de nieuwe dingen zijn gekomen, zijn gegaan of zijn gebleven. Wie, nieuwsgierig, wel eens een indruk zou willen krijgen om hoeveel woorden het bijvoorbeeld alleen al in de techniek gaat, neme de ongeveer driehonderd officiële lijsten van het Nederlands Normalisatie-Instituut met benamingen voor speciale technische vakgebieden ter hand. Hem zal huivering overvallen. Klaag er niet over dat van deze vele duizenden woorden er maar weinig in Van Dale staan: prijs u liever gelukkig. Van die nieuwe woorden voor nieuwe dingen zijn verreweg de meeste een zelfstandig naamwoord. Bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden zijn in de minderheid. U behoeft ook geen taalfilosoof of linguïst te zijn om te begrijpen dat nieuwe telwoorden, voorzetsels, voegwoorden e.d. onbekend zijn.
Geen enkele natuurlijke taal is in staat geheel alléén in de onvoorstelbare (nog niet in Van Dale 1961) behoefte aan nieuwe woorden te voorzien. Alleen daarom al - dus afgezien van redenen als internationaliteit, wetenschappelijke duidelijkheid enz. - bestaat een niet gering deel van iedere nieuwe vaktaal in elk taalgebied uit vreemde taalelementen, of ze nu uit de Grieks-Latijnse woordenvoorraad stammen dan wel uit het Engels-Amerikaanse vocabularium worden overgenomen.
Laten we wijsheid afsmeken over de commissies die
| |
| |
bezig zijn met de schepping en ijking van nieuwe woorden voor vakken die de woordenvoorraad van het grote publiek zullen beïnvloeden. Bijvoorbeeld: de informatieverwerking, de elektronika, de kernenergie, de ruimtevaart. Zodat bijvoorbeeld een verslaggever van een ruimtereis niet alléén aangewezen is op Amerikaanse woorden.
| |
Beroepen
De prikkel, of zelfs noodzaak om nieuwe woorden te maken, ontstaat eveneens door een opkomende andersoortige waardering, een herwaardering van mensen en dingen. Kijk eens naar sommige beroepsnamen: er zijn prijsvragen geweest om een ander woord te krijgen voor loodgieter (‘hij doet veel meer dan loodgieten’); er is over een actie gedacht om een betere naam te krijgen voor notarisklerk (‘klerk, stoffig woord, ondergeschikt beroep, onderbetaald’); iemand heeft voorgesteld, in plaats van apothekersassistente iets anders te zoeken; immers, dan ‘zouden zich wel meer meisjes voor dit mooie beroep aanmelden’. De wet van vraag en aanbod werkt natuurlijk door in de motivering of motivatie (nieuw woord) om nieuwe woorden te scheppen. Wilt u nog meer voorbeelden daarvan? Ieder uwer kan ze in de advertentierubrieken aanstrepen:
interieurverzorgster (werkster) |
chocoleuse |
Technisette was de vondst na modinette, |
nu is gevonden koffienette. |
Het is niet zo verwonderlijk dat voor bepaalde nieuwe beroepen - denk aan de automatisering! - vreemde woorden worden gekozen:
operator, vrouwelijk: operatrice, |
regulist, |
datist, |
geleerde woorden, zoals ook de vrijmoedige vervrouwelijking van de oude mentor: mentrix en daarbij de sub-mentrix. Ziekenhuisterminologie is een studie op zichzelf: triotel. Het quasi-geleerde of mogelijk ook geestige: dogela: dorpsgemeenschapsleidster. De artsenbezoeker is een woord dat het niet meer doet in personeelsadvertenties, het is zwaar belast: medisch vertrouwensman is gekozen. Een vondst die vele sollicitanten heeft opgeleverd. Sollicitanten leverde ook op de door het beroemde werkwoord van Carmiggelt geïnspireerde vondst die in een advertentie te lezen was: in de Edese Courant werd op 15 maart 1968 gevraagd een epibriste (bedoeld was een meisje voor eenvoudig kantoorwerk) en een ander woord voor zo'n meisje nu voor een winkel in Utrecht: tessefediante.
De behoefte om een verzamelwoord te scheppen dat enerzijds een aantal beroepen, of zo u wilt bezigheden, samenvat en anderzijds een koele, zakelijke benaming verschaft voor iets dat emotioneel belast is, deed voor ‘gebedsgenezer, handoplegger, strijker’ e.d. in het leven roepen taktiele therapeut. Misschien maakt therapeut zo'n opgang omdat woorden als geneeskunde, geneeskundige, universitaire termen zijn; misschien ook omdat men vroeger weinig deed aan wat wij nu ‘arbeidstherapie’ noemen. Zie eens hoe in het proces van woorden maken zo'n goed woord als therapie een kruispunt is van waaruit nieuwe begrippen een naam krijgen:
bezigheidstherapie |
bewegingstherapie |
speltherapie |
arbeidstherapie |
muzische therapie |
creatieve therapie |
expressieve therapie. |
| |
Stegen en straten
Zo kunnen we, al wandelend door de samenleving waarin ieder nu eenmaal sinds de zondeval zijn brood moet verdienen met een beroep, nog wel een uurtje doorgaan met commentaar, complimentjes gevend, nu eens in taalgeleerdheid zwevend, dan weer met beide benen op de Hollandse bodem blijvend. Men moet zelf in een woordencommissie gewerkt hebben om te weten hoe broodnodig nieuwe termen soms zijn, hoe ingewikkeld de eisen zijn die aan die termen gesteld worden. Hoe snel de maker zich vergist, hoe ondankbaar de criticus is en - gelukkig - hoe ongelooflijk vlug het publiek aan een nieuw woord went. Men moet zélf in een bepaalde netelige situatie verkeerd hebben om te weten wat een belaste naam voor schade kan aanrichten. Je kunt nu wel glimlachen om de maatregel van de gemeente Delft om officieel de steeg, álle stegen in de stad af te schaffen en er straten van te maken, maar dan woon je waarschijnlijk zelf niet in een steeg, of het moest zijn uit modieuze gemaniëreerdheid die de straat te burgerlijk vindt en de tot verdwijnen gedoemde steeg opzoekt.
Niet alleen de mensen ook de dingen moeten soms ver-naamd worden. Uit economische motieven: de meisjes die in de fabriek niet in een stofjas, maar wel in een technicoat wilden werken. Uit motieven van politieke tact: onderontwikkeld (tot een jaar of twintig geleden vrijwel alleen bekend als fotografische term) werd onbruikbaar; ontwikkelingslanden worden evenwel niet welvarender door de verwijdering van het woorddeel onder; deze zomer hebben de jeugdige demonstranten bij het F.A.O.-congres verzocht de term ontwikkelingslanden te vervangen door uitgebuite landen.
Politiek en taal? Een hoofdstuk, een boek op zichzelf. De ouderen onder ons herinneren zich de frontverkorting die een terugtocht was; ze herkennen nu beter de vlootbasis die havenfaciliteit wordt genoemd.
Wie ervan houdt om taal waar te nemen, komt misschien wel wat al te gauw in de verleiding, om bij de makers of gebruikers van nieuwe of andere termen allerlei onedele motieven te zoeken. Nu en dan is het echter inderdaad beter, een ander woord te nemen.
| |
| |
Denk eens aan de kampen: woonwagenkampen zijn woonwagencentra geworden. De Ambonnezen leven niet meer in kampen maar in woonoorden, een samenstelling met een dichterlijke kern, een woord waarover gemediteerd kan woorden: het zit in een mooie rij: woonoord, recreatie-oord, vakantie-oord, toevluchtsoord, genade-oord en ook ballingsoord. De voorlichtingsambtenaar van een grote stad, in de nabijheid waarvan een vliegveld ligt, zegt dat daar geen sprake is van geluidshinder, maar van frequentie-overlast.
| |
Andere kijk op de dingen
Kenners van een bepaald onderwerp hebben mét de verandering van de dingen en het betere inzicht in de dingen een andere kijk gekregen op zaken waarover hun oordeel deskundig wordt geacht; uit dat andere standpunt komt het andere woord:
de misdaad: afwijkend gedrag |
zwerver: thuisloze |
vergissing, ruzie, belediging: communicatiestoring. |
Let eens op woorden als:
en:
gewetensbezwaarde |
gehoorgestoorde, |
twee volgens de rechtzinnige leer nogal kreukelige samenstellingen, maar in het dagelijks verkeer blijkbaar gemakkelijke en ook ook nuttige woorden.
De mens- en maatschappijwetenschappen - het is reeds menigmaal opgemerkt - zijn in hun groei achter gebleven bij de onbedaarlijk vooruitvliegende exacte wetenschappen. Maar zij halen wat hun woordenvoorraad betreft langzaam hun achterstand in. Ook de maatschappijwetenschappen (in de Van Dale 1961 is het woord nog niet opgenomen!) beschikken over een indrukwekkend geheel van termen. Woorden zijn noodzakelijk om de dingen aan te wijzen, maar in deze wetenschappen is het nog niet zo eenvoudig om het ding te be-noemen. De samenleving is nu eenmaal ingewikkelder dan, laten we zeggen, een verbrandingsmotor. De plaats waar de drijfstang overgaat in de kruk, kan de uitlegger aanwijzen en als hij daarvoor een woord nodig heeft, zal een normalisatiecommissie het voor hem maken. Maar wáár gaat vrijheid over in onvrijheid, ja was is vrijheid eigenlijk! Waar is de duidelijkheid? Woorden kunnen ónduidelijkheid brengen, als zender en ontvanger ongelijke golflengte hebben:
vervreemding |
ontmoeting |
openheid |
genuanceerd |
oude woorden met nieuwe inhoud; Engelse woorden en geleerde woorden als
basic trust |
self fulfilling prophecy; |
intersubjectiviteit |
participerend bestaan |
relationeel denken |
motivatie. |
| |
Revolutie
Nu de maatschappijwetenschappen genoemd zijn, is de stap niet meer zo groot: mag ik met u het woordenboek van de revolutie opslaan?
contesteren |
politiseren |
alternatief |
manipulatie |
repressieve tolerantie |
establishment |
onderdrukkingsmechanisme |
autoritair |
anti-autoritair |
fascistoïde |
waardevrij |
machtsstructuur |
Ze zijn internationaal en mondiaal: u vindt soort- en vormgelijke in het Frans, het Engels, het Duits: een werkelijk gecompliceerde, verantwoorde, volstrekt ernstig te nemen terminologie, ten dele overgenomen uit marxistische, sociologische bronnen. Het mooiste uit deze terminologie vind ik zelf het vernederlandste Engels: Omturnen.
Bekeren - de draai maken, het oude werkwoord, nu misschien: omturnen, want zoals Vondel Horatius vertaalt:
‘Gelijk de bossen jaarlijks hunne bladers veranderen, en de eerste afvallen, zoo vergaat ook de oude eeuw der woorden; en die onlangs opkwamen, groeien en bloeien, gelijk de jeugd.’
| |
Tieners
Groeien en bloeien gelijk de jeugd doet de woordenwereld van de tieners: zij hebben hun eigen ritus, hun eigen muziek, hun eigen kleding, hun eigen vocabulaire:
Dit is niet nieuw, groepsvorming in taal door de jeugd is zo oud als de jeugd een goed begrensde groep kon vormen. Nieuw is misschien dat de handel in kleren, platen en tijdschriften zich buitensporig op die woor- | |
| |
den heeft gestort. Nieuw is misschien dat de ouderen nu graag de jongeren óók in woordgebruik, niet alléén in woordgebruik nadoen - in plaats van andersom: infantilisering wordt nog steeds gemist in het woordenboek.
Ga uit uw eigen jonge jaren eens de woorden na die kracht moest geven. Wat was het? Was het mieters, enig, geweldig, meesterlijk, ontstellend, fantastisch, wezenloos? Kent u een woord als kits nog? Alles kits? - kits, joh! Geen mens die het nog gebruikt; het is niet eens beschimmeld, het is er gewoon niet meer.
Ontieglijk, puik, gaaf, snel, het einde, eindeloos, of heel cool en clean gezegd: gewoon fijn, twee woorden die - in oorsprong, althans, toen er nog geen snobbige en vervelende naäperij was - aan de understatement (niét in 1961 geregistreerd) uitdrukking moesten geven; de woordgroep wordt gewoonlijk gevolgd, zoals u weet, door weetjewel, een uitdrukking - van oorsprong Engels: nl. you know - voor het gebrek aan gevoelens? voor het gebrek aan woorden?
| |
Naar het taalmuseum?
Laten we voorbijgaan aan de modieuze woorden uit de conversatie van een quasi-progressieve in-crowd die Kees van Kooten in zijn parodieën onthult en ontluistert.
Woorden komen, woorden gaan. Welke uit die parodieën zullen over twintig, vijftig, honderd jaar nog begrepen worden? Welke clichés zullen vast bezit van de nieuwe woordenboeken tot in de lengte van herdrukken worden? Welke van de volgende?
de mist in gaan |
ergens tegen aan hikken |
met een gedachte stoeien |
ergens zwaar aan tillen |
gestalte krijgen |
wat heet |
het helemaal maken |
te gek |
om over naar huis te schrijven |
de boodschap komt niet over |
leren leven met |
het stelt weinig voor |
hoeft niet. |
Er zijn zoveel woorden volstrekt onbekend geworden. De geheel eigen woorden van de bezembinder, de bleker, de droogscheerder, de grutter, de hoefsmid, de klompenmaker, de kolenbrander, de kuiper, de molenbouwer, olieslager, de steenzager, de tinnegieter, de turfsteker, de zadelmaker en de zwaardveger zijn verdwenen mét het vak of ze zijn zo goed als verdwenen. Het zal niet of nauwelijks nog gelukken ze aangepast over te nemen in nieuwe beroepen; ze gaan voor het merendeel in het taalmuseum; soms worden ze wat weemoedig afgestoft door een verstrooide suppoost, maar niemand kijkt er meer naar om.
Dat sterven van woorden omdat de dingen er niet meer zijn, kunnen we dagelijks waarnemen. De moderne landbouwer werkt met de machine; hij gebruikt de woorden-van-de-handenarbeid, die hij van zijn vader hoorde, nauwelijks meer; zijn kinderen kénnen ze in het geheel niét. Maar nóch op bekende stoffelijkheden uit grootvaders tijd, als de paardentram, de stoomfiets, het gaskousje en nóch op die uit vaders tijd als de sokophouder, de broekveer, het boordeknoopje en het kogelflesje wil ik uw aandacht vestigen; liever bijvoorbeeld op de wegebbende woorden uit de Nederlandse godsdienstige nomenclatuur. De oude, onrechtvaardige, uniek-hollandse maar toch eigenlijk ook wel verrukkelijke (modern cliché) folkloristische sjibbolets als
op en in de eerste plaats |
op en met vakantie |
bekoring - verzoeking |
opstanding - verrijzenis |
zijn geloof ik langzaam aan het verdwijnen. Treur er maar niet om.
Wie van de lagere-schoolgeneratie kent nog:
slafelijke arbeid |
uitstalling |
droevige geheimen |
voetgebed |
oefening van berouw? |
En pastoor en kapelaan? Beiden zijn pastor, meervoud: pastores, waarbij de uitspraak van de laatste lettergreep pastores of pastorees inlichtingen over iemands schoolopleiding geeft. Het oeroude woord mis, met zijn schilderachtige afleidingen dodenmis, stille mis, kindermis, zingende mis, mis met drie heren: ze zijn ‘nergens meer’. Andere voorbeelden maar met dezelfde strekking zijn in andere kerkgenootschappen te vinden. Men kan er de godgeleerden en de kerkvoogden in het geheel geen verwijt van maken, het is moeilijk en misschien zelfs voorlopig ondoenlijk om goede nieuwe woorden te munten voor de nieuwe begrippen, opvattingen en mogelijkheden in het geestelijk leven. De gewone taalconsument zou er echter nú moedeloos van kunnen worden:
onderweg: tussen geboorte en sterven? |
dialoog: blijven zeuren? |
pluriform: onenigheid? |
kerugma? |
pneuma? |
Woorden die als zovele andere, gevaarlijk dicht zo niet bij de nietszeggendheid, dan toch bij de onbegrijpelijkheid komen. Of zelfs misschien bij de ongewilde verwarring die een soort nieuwe gewijde vaktaal schept voor hen die dóén alsof ze elkaar daarin kunnen ontmoeten.
| |
| |
| |
Meedenken over taalgebruik
Het kritiseren van abstracties, zwaar als lood, die we lezen, horen en zeggen, mag echter langzamerhand zélf geen vervelend cliché gaan worden. Woorden maken is niet een simpel karwei, woorden áfmaken wel. We moeten vertrouwen hebben in de taalontwikkeling. Naast de twee dingen die verkeerd gaan, zijn er honderd, zijn er duizend of meer die goed gaan.
Wat is dan de taak van het Genootschap Onze Taal? Een uitvoerige taak: meehelpen, voorlichten, raad geven, belangstelling kweken, beoordelen, goedkeuren, verwerpen, aanvallen, verdedigen, aansporen: het is de moeite waard, eenheid en regel te brengen waar dat althans mogelijk, wenselijk of noodzakelijk blijkt.
Het is ook de moeite waard, mee te denken over het gezonde gebruik van de taal, over het tegengaan van taalmisbruik. Of heeft de taal geen doel en is ze louter middel, heeft ze slechts een functie? Ik geloof dat hier enige kalmte, enige nuchterheid op haar plaats is. Verwar taal niet met de persoon die taal voor bepaalde doeleinden gebruikt, noch met die doeleinden zelf. Ieder kan zich van taal bedienen ter uiting van ideeën, of die nu gunstig zijn of niet of die ons nu aanstaan of niet.
Ik heb echter de indruk dat de hoorders, de lezers in deze tijd zich niet zo heel gauw en zeker niet meer zo heel lang om de tuin laten leiden door mooie woorden, door vage woorden, door holle woorden.
Eén voorbeeld. De schrijver die denkt dat de kijker zwicht voor de woorden biologisch, lanoline in de zeep, zeep met voedende creme, kattevoedsel nu met molkron, die onderschat zijn publiek, overschat zijn taal en is daardoor een slecht schrijver.
Je kunt wel zeggen dat knollen citroenen zijn maar daardoor zijn ze het nog niet. De keizer heeft geen mooie kleren aan: het wordt alleen maar gezegd.
Uit andere vakken zijn eveneens voorbeelden te geven. Een Marcusiaanse analyse met betrekking tot allerlei wetenschappelijke, commerciële, officiële en militaire terminologieën zou heilzaam kunnen zijn. Of moeten we de Marcusiaanse woordkunst zelf aan zo'n onderzoek onderwerpen? Te vrezen valt immers dat ook haar dienaren weldra in de verleiding kunnen komen om zelf de zonde te bedrijven die zij anderen verwijten, namelijk: manipulatief taalgebruik.
Enige voorzichtigheid is wel geboden. Termen als ‘misbruik’ en ‘verval’ moeten zo veel verschillends dekken. Met criteria als taalhistorie, taallogika, taalzuiverheid, verval van zeden, gezagscrisis komt u er niet uit: daarvoor is het maatschappelijk leven - en de taal hoort daartoe - heus te ingewikkeld geworden. Probeer in principe, al levert de werkelijkheid moeilijkheden op, uit elkaar te houden de ethische waarde, de informatieve waarde, de taalconventie. Probeer in uw oordeel uit te gaan van vragen als bijvoorbeeld:
- | is de taaluiting maatschappelijk bruikbaar? |
- | geeft zij voldoende inlichting? |
- | is zij duidelijk gericht op de aan de orde zijnde zaak? |
- | is zij een gemakkelijk element in het taalverkeer? |
Onderwerpen die stuk voor stuk stof geven voor nieuwe congressen....
| |
Mensen maken de taal
De eenvoudigste vraag in taalkwesties is de bekende, zelfs door de hoogste rechtscolleges gestelde vraag als deze willen weten of woorden als schobbejak en schooier beledigingen inhouden:
Wat zegt Van Dale ervan?
Staat het in Van Dale?
Zoek het eens op in Van Dale!
En zo wordt een eeuw na zijn dood de Zeeuws-Vlaamse schoolmeester aangeroepen om uit te maken wat een woord ‘eigenlijk’ betekent en - wat nijpender is! - óf het woord wel bestaat, want:
als het niet in Van Dale staat, be-staat het niet.
U kijkt in het boek, dat nu niet veel meer met zijn negentiende-eeuwse vader gemeen heeft dan de a-b-c-volgorde, en keurt de woorden. Maar ontdek het bijtijds: ‘losse woorden’ be-staan niet buiten het woordenboek.
Woordenbeschouwers, beoordelaars, besnuffelaars, bekijkers, wantrouwers, woordenwikkers en woordenwegers lopen het gevaar te vergeten dat woorden in zinnen voorkomen en dat de zin zijn functie heeft in grotere gehelen. Het gaat in feite om de mens: die zegt met zijn woorden, mooie en lelijke woorden, nieuwe en oude woorden, wat hij te zeggen heeft.
Kijk er de bijna veertig jaargangen van ons blad Onze Taal maar op na:
mensen maken de taal.
De taal waarin iedereen zich thuis moet voelen, niet alleen de geleerde, de ontwikkelde, de oudere. Mensen maken de taal, goed en verkeerd. Zij zorgen ervoor dat die taal nieuwe woorden opgetekend krijgt in haar algemene boedellijst: het woordenboek.
Zó slecht kan het daarom niet met het Nederlands gesteld zijn, integendeel: Laten we die taal gezond en levendig houden. Uit eenvoudig eigenbelang want we moeten er goed mee kunnen zeggen, wat we te zeggen hebben. Dat werk zullen we moeten doen:
- | met wat wel in Van Dale staat, |
- | met wat nog niet in Van Dale staat, en zelfs |
- | met wat toch nooit in Van Dale zal kunnen komen. |
|
|