Onzijdig of neutraal
Behalve in de politiek bestaat dit begrip ook in de taal, althans in verschillende talen. Terwijl het Frans het nauwelijks kent, is het in het Engels overheersend in de voornaamwoordelijke aanduiding tenminste. Alles is daar ‘it’, uitgezonderd de levende wezens, de dure automobielen en de grote schepen. Maar in het Duits en het Nederlands móet men onderscheid maken tussen de-woorden en het-woorden, ook in de voornaamwoordelijke aanduiding. Iedere Nederlander weet dit, maar handelt er niet altijd naar en sinds het verschil in de grammatica-boekjes nauwelijks meer ter sprake komt, wordt de onzekerheid op dit terrein bij de jeugd steeds groter.
Ik bedoel nu niet gesanctioneerde twijfelgevallen als de schilderij en het schilderij, de zadel en het zadel, de subsidie en het subsidie (over dit laatste geval zijn zelfs de officiële instanties het niet met elkaar eens). Ook willen we het niet hebben over die woorden, waarbij het verschil in lidwoord samengaat met een verschil in betekenis, zoals bij de portier en het portier, de stof en het stof en (iets onduidelijker) bij de idee en het idee.
Vreemdelingen die onze taal willen leren hebben hier natuurlijk de grootste moeite mee. Wij van onze kant kunnen hun moeilijk duidelijk maken waarom het de ene keer ‘de’ en de andere keer ‘het’ moet zijn. Was het maar zo eenvoudig, dat dode dingen altijd onzijdig en levende wezens altijd mannelijk of vrouwelijk waren, maar zelfs het woord mens is wel eens onzijdig. Het is wel de koe en de vogel, maar niet de paard en de schaap.
Omgekeerd is het voor ons niet altijd gemakkelijk welke sekse (om het zo dan maar even te noemen) we moeten toekennen aan de vreemde woorden die onze taal binnendringen. Behalve bij het bovengenoemde ‘subsidie’ bleek dit weer eens heel duidelijk bij het modewoord ‘establishment’. Gewoonlijk gaan we daarbij te werk volgens de analogie, d.w.z. dat zo'n nieuweling hetzelfde lidwoord krijgt als de gelijkvormige woorden die we reeds eerder hebben overgenomen. Nu hebben we nogal wat woorden op -ment in onze taal (moment, etablissement, monument, fragment, evenement, enz.) en die zijn allemaal onzijdig, behalve wanneer een persoon bedoeld wordt (consument). Het lag dus voor de hand, dat ook ‘establishment’, als dat dan toch zo noodzakelijk overgenomen moest worden, in ons land onzijdig zou zijn. Maar wat zien we gebeuren: een jong politicus schrijft in een stuk hardnekkig over de establishment en enige tirades daaruit worden onze eindexamen-candidaten voorgelegd om daar iets zinnigs over te zeggen. De meesten praten de auteur na met zijn ‘de’ establisment, maar gelukkig zijn er ook een paar, die over voldoende gevoel voor het Nederlands taalgebruik beschikken om er ‘het’ van te maken.
J. v.d. Laan, Markelo