Het achtste congres
Het Genootschap Onze Taal zal zaterdag 17 oktober 1970 in het Kurhaus Scheveningen zijn achtste congres houden.
In de vorige congressen zijn het nut, de schoonheid en speelsheid van goed taalgebruik aan de orde geweest; tevens is daarbij besproken het vraagstuk van de normen betreffende goed Nederlands.
Nu willen wij de aandacht richten op de vernieuwing in de Nederlandse woordenschat sinds een twintigtal jaren.
Ieder uwer kan zonder moeite in zijn dagelijkse lectuur woorden aanstrepen die een tien, twintig jaar geleden ongewoon waren en soms zelfs onbegrijpelijk geweest zouden zijn.
Haaietanden, overkomen, smartlap, combi, happening, high, hoorzitting, leasen, spijtoptant, bulderbaan, thuisloze, square, de affluent society, de permissive society, groepsex, afgang, manipulatie, omturnen, ludiek, damslaper, maanlander, eucharistieviering, geramd, meedenkertje, zoethouwertje, relaxen, paniekvoetbal, boetiek, het einde, havo, pastores, de mist in gaan, hoeft niet, alternatief, remedial teacher, short stay home, gewetensbezwaarde...
Goed Nederlands of slecht Nederlands of in het geheel geen Nederlands? Verrijking of verarming van onze taal?
Woorden komen en gaan: het is nooit anders in de taalgeschiedenis geweest. De woorden rondom en van de trekschuit, de postkoets, de gasverlichting, de stoomlocomotief zijn gekomen en gegaan of zijn nog bezig te verdwijnen. Van Dale eerste druk is van 1864, de jongste van 1961. Wie verder wil graven, zoeke in zeventiende-eeuwse boeken, in middeleeuwse geschriften: woorden zijn gebleven, woorden zijn in onbruik geraakt. Nieuwe dingen eisten nieuwe woorden of oude woorden met nieuwe inhoud. Onze taal, onze beschaving heeft duurzame invloeden ondergaan van die van andere landen. Als Nederland nog zou leven als in de tijd der Batavieren, zou het waarschijnlijk nog spreken als deze volksstam.
Zijn de ‘stroomversnellingen’ in onze taal sneller en belangrijker dan vroeger? Zijn de laatste twintig jaar uitzonderlijk wat de taalontwikkeling betreft? Het is niet zó gemakkelijk een bewijs te leveren als men deze vragen bevestigend wil beantwoorden. We kunnen nu eenmaal te weinig afstand nemen van de tijd waarin we zelf leven, we zien de betrekkelijkheid van eigen doen en laten niet. Desondanks kan men vaststellen dat er in het maatschappelijke leven veel veranderd is in korte tijd. En het taalgebruik weerspiegelt de maatschappij. Materiële, culturele, geestelijke veranderingen leiden tot vernieuwingen in de woordenschat. De taalgebruiker moet de mogelijkheden die in de taal zelf aanwezig zijn, kunnen uitbuiten, maar wat mag wèl, wat mag niet? Wat zijn de normen, waar zijn de grenzen?
Het is een onderwerp met allerlei onvermoede kanten, allerlei gevaren van onenigheid, maar tegelijk een onderwerp dat als bijna geen ander actueel is. Moeilijk zal het zijn, eigentijds taalgebruik nuchter en zakelijk te beschouwen, taal en cultuur, vorm en inhoud gescheiden te houden; het is trouwens niet eens altijd wenselijk en noodzakelijk dat te doen. ‘Koele objectiviteit,’ - zei Van Haeringen in zijn Neerlandica (blz. 66) - ‘is althans tegenover de moedertaal evenmin mogelijk als ten aanzien van vaderland, familie, ja de eigen persoonlijkheid.’
Congressen van Onze Taal zijn geen bijeenkomsten van vakspecialisten; ze brengen mensen bijeen die belangstelling hebben in taal en taalgebruik. Wij weten dat u tot dezen behoort en dat het onderwerp van ons congres 1970 u zal boeien. Daarom nodigen wij u hierbij uit; wij hopen van harte u in het Kurhaus Scheveningen te kunnen begroeten.
Het congres is vrij toegankelijk. In de pauze wordt aan de deelnemers gelegenheid geboden om (in het Kurhaus) de koffiemaaltijd te gebruiken; de prijs van deze maaltijd is f 7,50. Wij verzoeken degenen die van deze gelegenheid gebruik willen maken, van te voren het bedrag over te maken op de girorekening van de penningmeester Onze Taal, 181661, te Leiden. Wij zullen hun dan een bewijs van betaling sturen.