- in figuurlijke betekenis (luisteren naar, nadoen) steeds hebben: ik heb de spreker met grote aandacht gevolgd, ze hebben het verkeerde voorbeeld gevolgd. |
opvolgen - in de betekenis ‘komen na iemand’ zowel zijn als hebben: Willem III heeft Willem II opgevolgd, wie is deze burgemeester opgevolgd?
- in de betekenis ‘gehoorzamen’ steeds hebben: jij hebt mijn bevel niet opgevolgd, ik heb zijn raad nauwkeurig opgevolgd. |
vergeten - in de betekenis ‘iets verzuimen, verwaarlozen te doen’ steeds hebben: ik heb vergeten de brief te posten, had jij vergeten mij op te bellen?
- in de betekenis ‘iets niet meer weten’ steeds zijn: hij was dat adres vergeten, ik ben die naam totaal vergeten. |
gaan, komen - steeds zijn: hij is gekomen, wij zijn gegaan. Men denkt bij deze werkwoorden nooit zozeer aan de beweging (die is trouwens niet nauwkeurig uitgedrukt!) maar aan de bereikte toestand. Men kan echter na een slingerbeweging waargenomen te hebben, gerust zeggen: dat ding heeft een kwartier op-en-neergegaan. Zeker hoort men als vervoeging van ‘schoolgaan’: we hebben samen schoolgegaan. |
ontmoeten - bijna altijd hebben: we hebben hem ontmoet; nog maar weinig hoort men zijn: hij is zijn vrouw voor 't eerst bij haar thuis ontmoet. |
naderen - andersom als bij ontmoeten. Meestal: hij is de oplossing genaderd, en veel minder: de troep had de stad reeds genaderd. |
verblijven - algemeen met hebben: we hebben maar kort daar verbleven; blijven kent alleen maar zijn: we zijn maar kort daar gebleven. |
Sommige lezers zullen het met de regel wel eens maar met de toepassing in de bovenstaande lijst niet eens zijn. Strikte scheidingslijnen zijn in deze grensgevallen ook niet te geven. Hoe meer men bij zichzelf probeert, des te onzekerder wordt men in zijn oordeel. Toch komt men er, dunkt ons, wel uit als men voor ogen houdt dat hebben meer doet denken aan de verrichte handeling, in de ruimste zin van het woord, en zijn meer aan de toestand die door de verrichte handeling is bereikt. Neem eens het werkwoord ‘verliezen’. Men hoort: ik heb mijn horloge in het zwembad verloren, maar ook: ‘ik weet niet hoe laat het is want ik ben mijn horloge verloren. Het eerste is de ‘handeling’: door een verzuim, een onoplettendheid, zorgeloosheid hebben wij het, zij het tegen onze wil, laten verdwijnen. Het tweede is de ‘toestand’, door die onoplettendheid bezitten wij het niet meer, is het weg.
De grenzen van handeling en toestand zijn niet altijd even scherp: het verschil tussen ‘vergeten hebben’ en ‘vergeten zijn’ is voor velen een aardig weetje en niet een bestaande mogelijkheid voor een bewuste keuze. Er heerst soms onvastheid in het gebruik van hebben en zijn. Die onvastheid is niet een teken van taalvervlakking, taalslordigheid of iets dergelijks maar is een gevolg van de taalhistorie. In het oudste Nederlands waren de verschillen al niet scherp. Prof. Kern gaat in zijn werk ‘De met het Participium Praeteriti omschreven werkwoordsvormen in het Nederlands’ (1912) op dit onderwerp in. Het blijkt dat de verbinding met zijn het oudst is. Die met hebben had een tegenwoordigetijdsbetekenis. In het Middeleeuws is ik heb jou bemind niet een droevige constatering van een mislukte liefde maar een echte liefdesverklaring: ik bemin je! We zien deze oude betekenis nog doorschemeren in het hedendaagse ik heb het op hem gemunt, want hij heeft het op mij begrepen zoals ik het op hem voorzien heb! En dit is geen gisteren maar nu.
Men noemt de aparte taaluitdrukking in het werkwoord voor de beschouwing van de handeling - is de handeling afgelopen, nog bezig, aan het begin? gebeurt zij meermalen of maar eens, heeft zij resultaat? - wel eens het aspect. Zo heeft ontbranden tegenover branden een aspect dat het begin uitdrukt. Het voortdurend doen (zij heeft de hele ochtend gefietst) is een duratief aspect. Wordt de overgang van de ene toestand in de andere toestand uitgedrukt, dan spreekt men over een mutatief aspect: hij is gestorven. Met perfectief aspect bedoelt men de weergave van de bereikte toestand: hij is naar huis gefietst. Met deze oppervlakkige kennis van de aspecten uitgerust, kan men de regel als volgt formuleren: bij onovergankelijke werkwoorden gebruikt men zijn, behalve bij het duratief aspect.