Het nietmasjientje
U weet natuurlijk allemaal wat dit is, dit is een nietmasjien, niet misschien?
En nu niet ik, nee ik niet, nu niet dit nietmasjien, nee dit nietmasjien ook niet, om kort te zijn: ik werk bij de belastingen en daar niet ik, ja ik natuurlijk wel, maar ik niet, begrijpt u, nieten, dat is mijn werk. Ik niet nooit niet. Ik niet niet niet, nee dat doe ik niet, want ik zeg maar zo, je niet of je niet niet, niet?
Ik heb ook een kompagnon, die niet alles wat ik niet niet, niet? Wij nieten door dik en dun; wij nieten boeken, schriften, folders en wij zorgen ook voor de nieten in de staatsloterij.
Mijn vorige nietmasjien was stuk zeg, niette niet, niet? En ik ga natuurlijk naar de winkel en zeg tegen de verkoper: ‘Dit nietmasjien niet wel niet, niet?’ De man bekijkt het eens en zegt: ‘Och meneer, niet niet, meer niet, niet?’ Dan neem ik een ander nietmasjien van de toonbank en zeg: ‘Dit nietmasjien niet misschien, niet misschien?’ En het nietmasjientje niette. Ik niet er nog steeds mee, niet?
Bij ons op kantoor wisselen we ook wel eens, we ruilen wel eens van plaats, niet? En ik doe dat altijd met mijn vriend. Dan zit ik achter het loket en hij niet, niet? Op een dag komt er een man aan het loket en vraagt: ‘Waarom werkt u eigenlijk op de belastingen, wat is daar zo biezonder aan; wat is nu het verschil tussen u en mij?’ Ik zeg: ‘Och heel eenvoudig, u betaalt en ik niet...’
J. Graus, Roermond.