Minder welgesteld
De stellingen bij een proefschrift worden eerder gelezen dan het boek zelf, en velen zullen na die lektuur zelfs niet aan het boek beginnen, of er alleen maar in bladeren. De stellingen nemen in het akademische leven nog altijd een grote plaats in. Voor een ervaren en geestelijk rijp iemand zijn ze een goede manier om nuttige denkbeelden onder de aandacht te brengen; het komt immers zelfs voor dat de pers er enige ruimte aan besteedt.
Een stelling dient zorgvuldig geformuleerd te zijn. Voldoet hij niet aan die eis, dan verdient de promovendus afgestraft te worden ook al zou de bestrijdende hoogleraar, - hiermee wordt niet bedoeld de hoogleraar die het beste kan rijden, maar degeen die bij de promotie als ‘opponens’ aan het woord is, - het met de ongelukkig uitgedrukte gedachte zakelijk wel eens zijn.
Een mooi voorbeeld van ondoordachte formulering geeft een van de tien stellingen, in ‘Het Vaderland’ van 7 juli afgedrukt bij de bespreking van het bijbehorende proefschrift. ‘Het beoefenen van tuchtrechtspraak door artsen is vergelijkbaar met het uitoefenen van de geneeskunst door juristen, wat bij de wet verboden is.’
De fout is niet dat er ‘met’ staat inplaats van ‘bij’, of ‘wat’ inplaats van ‘dat’. In beide gevallen is het een en het ander te verdedigen. Niet te handhaven daartegen is de bewering, als zou der (ja, dit is een beter schrijfwijze dan ‘er’) een (Nederlandse) wet bestaan die aan juristen het uitoefenen van de geneeskunst verbiedt. Geen wet verbiedt aan juristen, het artsexamen af te leggen.
C.A.Z.