Het onderzoek
Uitgaande van de wenselijkheid van een beleid dat alle onderzoeksprojecten omvat kan de vraag gesteld worden hoe de situatie thans is. In grote lijnen menen wij dat er op dit moment geen omvattend beleid gevoerd wordt, waarin zowel de moedertaal als de vreemde talen opgenomen zijn. Wel bestaan er voor deze beide categorieën gedeeltelijke coördinatiepunten. Voor de moedertaal vervult allereerst de overheid een geringe rol. Reeds eerder is genoemd de spellingwetgeving. Echter kunnen we ook wel constateren dat het beleid inzake de spelling niet van enige willekeur en halfslachtigheid is vrij te pleiten. Vóór de opdracht tot indienen van nieuwe voorstellen is slechts zeer algemeen geformuleerd wat de wensen en eisen vanuit het algemeen belang zijn, die voor de spelling van de moedertaal opgesteld kunnen worden. Het is te zeer een incidenteel geval om van een echt beleid te kunnen spreken. De samenhang met andere activiteiten van de overheid op het gebied van de moedertaal is daarvoor te toevallig of gering.
Het is bijvoorbeeld de vraag of de verhouding niet zoek is tussen de activiteiten met betrekking tot het ABN en die op dialectgebied. Zonder de laatste categorie te kort te doen, geloof ik toch dat het onderzoek van het levende Nederlands en de taalbeheersing voor meer mensen van nut zijn dan de registratie van uitstervende dialecten en ambachtelijke talen.
Als andere overheidsactiviteiten kan genoemd worden de instelling door de minister van een Commissie Bevordering Goed Taalgebruik. Dat deze instelling, geheel afgezien van ieder mogelijk resultaat, zeer loffelijk is, spreekt vanzelf. Kan echter het taalgebruik los gezien worden van de spelling? Hoeveel van de klachten over het taalgebruik hebben niet betrekking op spelfouten! Echter is van enige coördinatie van deze twee activiteiten niets bekend.
Nog sterker geldt dit voor het onderzoek zoals dit verder aan de Universiteiten en Hogescholen en door individuën of op andere plaatsen geschiedt. Het overzicht ‘Current research in the Netherlands Language and Literature’ dat door de stichting ZWO gepubliceerd wordt, is ook niet meer dan een overzicht. Het kan alleen maar illustreren dat een centraal beleid ontbreekt. Het lijkt ons ook niet dat deze stichting de aangewezen figuur is om een dergelijk beleid te gaan voeren.
Voor de vreemde talen is de situatie uiteraard nog iets gecompliceerder. Het zal hier iets moeilijker zijn om de eisen vanuit het algemeen belang te formuleren.
Bovendien liggen hier de onderzoeksterreinen veel verder uit elkaar. Naar onze indruk zijn de projecten die bij de verschillende talen ter hand genomen werden sterk afhankelijk van de situatie in het betreffende moederland. Zeker binnen Nederland is de samenhang tussen de verschillende talen zeer los en verschillen de methoden en doelstellingen per taal té zeer om van een centraal beleid te kunnen spreken.
Hoe deze verscheidenheid dan verder afgestemd dient te worden op de wensen ten aanzien van de moedertaal is een volgende moeilijkheid. Dat een dergelijke afstemming echter voor beide groeperingen vruchtbaar en stimulerend kan werken staat buiten twijfel. Mogelijk biedt het Nederlands als vreemde taal een geschikt aangrijpingspunt om beide partijen te verenigen.
A.J. Vervoorn.