De roomwitte met gouden trein
In een knap verhaal, dat u cadeau is gedaan tijdens de Boekenweek van 1968, vindt u een zin die begint:
De roomwitte met gouden trein schoot gigantisch door de provinciale stations op weg naar de hoofdsteden, en we willen het er nu niet over hebben wat de gevolgen kunnen zijn van het weglaten van de komma achter ‘stations’. Wel over die roomwitte met gouden trein.
Zo iets kan namelijk niet. De roomwitte trein met goud wel. Kan de gouden met roomwitte trein? Nee, ook al niet. Die uitgangen -e en -en gaan alleen samen zonder dat ‘met’ ertussen komt: de lange gouden trein, de gouden elektrische trein, de verzilverde ijzeren trein, de roodachtige koperen trein - dat kan allemaal wél.
En wat kan ook? De goud met roomwitte trein, gewoon doordat goud met roomwit een gezamenlijke buigingsuitgang helemaal op het eind kan krijgen. Net als: dat wit met blauwe behang, mijn blond en grijze pruik, een noch geschilderd noch getekende afbeelding (grensgeval), bestemd voor zowel doof als blinde kinderen (iets heel anders dan: bestemd zowel voor dove als voor blinde kinderen), je wol met zijen jurk. Ai.
Ja, ai. In dat laatste gevalletje is er een uitgang -en die achter zelfstandige naamwoorden wordt gehecht en geen buigingsuitgang van bijvoeglijke naamwoorden is. Maar we herinneren ons Oom Stastok, wiens spijsverteringskanaal zijn ‘goud horloge’ was, of is, want klassieken zijn eeuwig. Gebruikte deze oom van Hildebrand een zelfstandig naamwoord alsof het een bijvoeglijk was? Nee, hij gebruikte westelijk Nederlands en zei dus ‘gou(d)e’ en ‘zilvere’ zonder -n. Een zilvere ketting, een goude ketting, dus een zilver horloge, een goud horloge. Hij zou ongetwijfeld ‘een wol met zij(d)e jurk’ gezegd hebben, of nee, niet jurk maar japon, en dus ook ‘een wol met zij japonnetje’.
(Iets bijzonders is, dat Hildebrand schrijft: zijn ‘goud horloge’, want als Oom ‘mijn goud horloge’, ‘ons oud huis’ placht te zeggen, met een onverbogen adjektief na het bezittelijke voornaamwoord, hoorde hij thuis bezuiden Roterdam, en dat klopt niet met ‘Onze zeug het ebigd’, ‘ze zou maar flussies wat raizen opgooien, en dan zoudie wel gaauw weer hillekendal opeknapt zain’ en andere staaltjes van het dialekt uit de omgeving van het stadje der Stastokken en Dorbeenderen. Waarschijnlijk heeft Oom gezegd: ‘Ik heb hier een goud horloge’, en dus geen bezittelijk voornaamwoord gebruikt. Maar dit terzijde, voor dr. Johanna Daan en drs. C. van Bree.)
Zilver en goud zijn niet alleen namen van metalen, het zijn ook namen van kleuren. Zo kunnen ze onopgemerkt en ongestoord op een lijn gesteld worden (taalkundiger gezegd: nevenschikkend verbonden worden) met adjektieven die niet eens ‘stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden’ zijn: een rood en gouden zonsopgang, een zilver en blauw familiewapen. Als er geen ‘en’ maar ‘met’ tussen staat, gaat het ook; een zwart met bruine mantel, een zwart met bruin jasje, dus ook: een zwart met zilveren tas, een zwart met zilver tasje. Voor die -n is dan wel heel weinig reden meer!
Allemaal konstrukties die kunnen. Een ‘een witte en blauwe zomerhemel’, ‘een gouden en rode zonsondergang’? Als u het zegt, mag u het zeggen. Maar normaal is: een wit en blauwe zomerhemel (taalkundig normaal althans), een goud en rode zonsondergang, een goud met roomwitte trein, een roomwit met gouden trein. Een roomwitte met gouden trein is niet als ongewoon te kwalificeren, het is doodgewoon geen Nederlands.
C.A.Z.