Onze ‘taal’
Het ministerie van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk schreef kort geleden het volgende aan de gemeentebesturen:
‘Het terrein van de murale dienstverlening ten behoeve van gehandicapten, waarvoor de beleidsverantwoordelijkheid bij dit departement berust (dagverblijven, gezinsvervangende tehuizen, tehuizen voor short-stay opvang voor vakantie en recreatie, voorzieningscentra, (semi-)internaten e.d.) maakt, zowel naar omvang als intensiteit, een snelle ontwikkeling door. Deze omstandigheid heeft het noodzakelijk gemaakt een speciale voorziening te treffen met betrekking tot de personeelsbezetting van de Afdeling Sociale Revalidatie (Directie Maatschappelijke Dienstverlening). Besloten werd tot instelling van de functie van “consulent murale dienstverlening gehandicapten”.’
Zeer onder de indruk heb ik als volgt geantwoord:
‘De kennisneming van uw brief van 8 januari 1970 SR no. 11207 heeft bij mij de impressie gewekt, dat er causaal verband bestaat tussen de expansie van de functionele aspecten die departementaal worden gecreëerd en de melioratie van het cultuurbezit in patria; de jure of de facto.
Dat daarbij de presentatie van anglicistisch aandoende verbale exclamaties evident wordt gepousseerd, vind ik bepaald dégoûtant.
Naarmate een dergelijke usance meer frequent de informatieve en indicatieve communicatie-functie impregneert, zullen de missing links in de regionale en locale administratie een inacceptabel accres vertonen.
Ik hoop, dat althans de follow-up bij de locale instanties en functionarissen - door een adequate instructie in het linguistische en redactionele vlak op departementaal niveau - op een meer acceptabel level zal kunnen worden gefixeerd.
Met ander woorden:
Als u of uw medewerkers iets willen mededelen aan gemeenten, instellingen of ingezetenen, zal het gebruik van het Nederlands daarbij de blijvende snelle afdoening van aangelegenheden zonder twijfel mogelijk maken, zo niet bevorderen.’
T.H. IJzerman, secretaris van
Berkel en Rodenrijs