Onze Taal. Jaargang 37
(1968)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
[Nummer 12] | |
Het Franse klachtenboekVoor degenen die ervan overtuigd zijn, dat in de ons omringende landen het taalonderwijs en het taalgebruik in alle opzichten beter zijn dan in het onze, is het volgende artikel bestemd. Het sluit aan bij het artikel in O.T. juli-augustus 1967 over het Amerikaanse klachtenboek. Ook de Fransen hebben taalzorgen. Zij zien de rol van het Frans in het internationale verkeer steeds kleiner worden. In eigen land komen de Engelse woorden in even sterke mate binnen als in ons land. Het tijdschrift van Larousse, Vie et Langage, houdt zich herhaaldelijk bezig met het ‘Engels’ in het Frans. Drie groepen, het Office du vocabulaire français, het Comité consultatif du langage scientifique en het Comité d'études des termes techniques français, proberen het Frans zuiver te houden. In 1967 is opgericht het Conseil international de la langue française dat beloofd heeft ‘les décisions de grammaire normative’ te nemen. De oudste ‘taalregelaar’ in Frankrijk is de Académie. In het buitenland bestaat de neiging, de macht en de invloed van deze instelling schromelijk te overschatten. Wie met deskundige kritiek op de Académie wil kennis maken, leze het boek van Sauvageot: Français écrit, français parlé, Parijs 1962. Het denkbeeld dat de Académie een grootse instelling is waar honderden nieuwe woorden per jaar worden gewikt en gewogen, is geheel verkeerd. In de laatste jaren is maar een zeer, zeer bescheiden lijstje met taalraadgevingen door de Académie gepubliceerd, een lijstje dat niet in het geringste voldoet aan de eisen die de taalgebruiker moet stellen. (In 1965 waren het zes woorden waaronder geen enkele die betrekking had op moderne dingen). In Frankrijk is men trots op het Frans, men spreekt er graag over ‘le génie’ en ‘la gloire’ van de Franse taal, maar of men ook dienovereenkomstig handelt? In Franse taalbladen zijn dezelfde soort vraagstukken aan de orde als hier. Ook daar de ‘laxistes’, de mensen die het wel geloven: de meerderheid is laxiste, zoals overal ter wereld. We hebben al eens eerder (o.a. in april 1962) geschreven over de wedstrijd om de Emile-de-Girardin-beker, georganiseerd door de uitgever Larousse. In het begin betrof het de kranten die op de eerste april verschenen: de ‘journée sans accident de vocabulaire dans la presse de langue française’. De krant die de minste fouten had gemaakt, kreeg de beker. Later ging de prijs naar kranten en weekbladen die bijzondere taalzorg aan de dag legden of die een bepaald woord trachtten ingang te doen vinden, zoals de Figaro die speaker (speakerine) probeerde te vervangen door annonceur. Het befaamde autoblad l'Argus had parcage trachten te verbreiden in plaats van het onuitroeibare parking. Dit jaar is de radio en televisie op de korrel genomen. Vie et Langage had zijn lezers uitgenodigd tussen 24 en 30 januari (27 januari is de feestdag van de heilige Jan Chrysostomos, patroon van de radio!) de radio en televisie op fouten uit te kammen. In het septembernummer is de eerste voorraad verschenen: jargon, fouten tegen de spraakkunst, fouten tegen de zinsbouw, verkeerde woorden, slordigheden, banaliteiten, verkeerde uitspraak, verkeerde betekenis. Het blad tekent erbij aan: ‘De waargenomen “fouten” zijn niet louter het eigendom van radio en televisie, ze worden - helaas - gemaakt door het merendeel van de Fransen en vaak genoeg is, als wij de fouten van de radio- en televisiemensen betreuren, de aanklacht gericht tot de meerderheid van onze landgenoten, tot onszelf.’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 54]
| |
Wordt nu in Frankrijk beter gesproken en geschreven dan hier? Ons enige antwoord is een vraag: hoe kun je verschillen in kwaliteit van taalgebruik (Frans-Nederlands) constateren en meten? Het is best mogelijk dat ‘de’ Fransen beter zijn, maar hoe is dat te bewijzen? Zou het genetische toeval ons niet bijzonder ongunstig geweest zijn als Nederland wat taalgebruik betreft relatief veel minder uitstekende vertegenwoordigers bezit dan Frankrijk? Zou het onderwijs in de Nederlandse taal op Nederlandse scholen werkelijk zo veel slechter zijn dan het onderwijs in het Frans op de Franse scholen? Het is mogelijk: wij zijn niet in het minst geschikt daarop een verstandig antwoord te geven. Wel kunnen we de klachten lezen, door Fransen geschreven, over het taalonderwijs en het taalgebruik in Frankrijk.
Uit de klachten die we uit Franse tijdschriften kennen, hebben we er een paar gekozen. Ze volgen hieronder.
Aurélien Sauvageot over de vruchteloze(?) pogingen om het Frans als wereldtaal te behouden: ‘Ondertussen bedient men zich op de vliegvelden van het franstalige Afrika alleen maar van het Engels. Zelfs op Orly of le Bourget worden onze oren er doof van, terwijl onze natuurkundigen, scheikundigen en technici zich bedienen van Engelse termen, waarvoor wij - wat men er ook van zegt! - niet eens Franse woorden bezitten. Een advertentie in een groot Parijs dagblad zinspeelt op software, een ander op engineering of op merchandising, terwijl onze nationale radio en televisie spreekt van travelling, play-back, shunter. Terwijl miljoenen auto's in Frankrijk rijden en wij er trots op zijn tot de grote producenten van dit soort vervoermiddelen te behoren, weten wij niet altijd in het Frans te zeggen wat kick-down of silent block betekent (-). En men zou met vrucht onze technici in Saclay of elders kunnen ondervragen over hun terminologie. Meer dan een verdediger van de Franse lexicale rechtzinnigheid zou verbijsterd moeten vaststellen dat zij zich van een afschikwekkend aantal Angelsaksische termen bedienen’. (Vie et Langage 1968, blz. 124).
Jacques Capelovici slingert een felle aanklacht in het gezicht van de Franse scholen. Hij spreekt over ‘de afwezigheid van een georganiseerd taalonderwijs en speciaal van het onderwijs in de Franse woordenschat. Immers, die woordenschat wordt maar al te vaak op goed geluk af geleerd, in het wilde weg door middel van de uitleg van min of meer literaire teksten. Op die manier blijven onze leerlingen onkundig van de juiste betekenis van hele stukken uit de woordenschat en het Frans betekent tot op zekere hoogte een vreemde taal voor hen’. Hij noemt een reeks van fouten en slordigheden in de taal, heeft het over de ‘invasie van barbarismen’, ‘het bloedbad van de spelling’ en besluit: ‘Het gemis waarvan ik hier spreek, is zo groot dat zeer veel Fransen, die graag willen leren wat de school en het lyceum hun nooit methodisch hebben onderwezen, hun toevlucht moeten nemen tot de taalkroniek van hun krant om elk jaar duizenden vragen te stellen over de oorsprong, de juiste betekenis van een of ander woord, van een of andere gebruikelijke uitdrukking. Zeer zeldzaam zijn de schoolboeken die het antwoord geven op zulke praktische vragen, want de “Franse” leerboeken van onze scholieren hebben meestal als titel le Lutrin, le Misanthrope of Andromaque... Sommigen onder u zullen misschien tegenwerpen dat onze schoolprogramma's al voldoende belast zijn en dat het niet nodig is ze te verzwaren door het systematische onderwijs in het Frans dat ik hier aanprijs. Maar die kritiek valt weg als men eraan denkt dat de Franse taal in zekere zin de gemeenschappelijke noemer is voor alle vakken waarvan zij de studie aanzienlijk verlicht voor degene die haar goed beheerst’.
Robert Rioux somt de oorzaken op die geleid hebben tot de barbarismen, de verkeerde neologismen en de uitspraakfouten. Het Frans is in voortdurende ontwikkeling, het onderwijs is slecht, de onderwijzers voelen zich niet ‘geroepen’, de provincie komt naar de hoofdstad (‘het standaard Frans is een mythe’), de mens volgt de weg van de minste weerstand (de letterwoorden!) en... ‘de ontwikkeling van het Frans is de bittere vrucht van de wraak die de Angelsaksen nemen op de taalkundige dwang die indertijd door Willem de Veroveraar is uitgeoefend’. Over het onderwijs zegt hij o.a.: ‘De jonge onderwijzers of leraren gebruiken een populaire, familiare, ja zelfs vulgaire taal, en dat nog wel in de klas, hetzij om “vriendje” te zijn van de leerlingen, hetzij om hun kennis van het bargoens te tonen, of - integendeel! - zich te laten gelden in een groep waarin de manier om zich kunstzinnig uit te drukken bestaat in het vervangen van de gewoonste woorden door meer gezochte, dan wel in het veranderen van de correcte uitspraak in een geaffecteerde’. (Vie et Langage 1967, blz. 455).
Maurice Leblond spreekt in een heftig betoog - langue française, mon beau souci - over de noodzaak dat ieder helpt om ‘onze gemeenschappelijke erfenis te verdedigen tegen de onwetendheid, de verwaarlozing, de platvloersheid’ en zijn best doet om door een goed voorbeeld een slecht geweten te bezorgen aan hen erbarmelijk die spreken. Na een lijstje met taalfouten te hebben gegeven, vervolgt hij: ‘Deze korte lijst taalfouten is helaas niet beperkend en de taak van censor in deze zaak lijkt op die van Sisyphus of, als u wilt, op die van de tuinman die na elke lenteregen het onkruid uit de tuin moet trekken die hij kort daarvoor zo zorgvuldig had gewied. En als de slechte gewoonten in de manier om zich uit te drukken zich maar zouden beperken tot de banale gesprekken, tot de taal van de straat! Maar de televisie, de kranten nemen ze op hun beurt over en verspreiden ze straffeloos en wij moeten de zorgeloosheid aan de kaak stellen van hen die door hun beroepsgeweten, een van de wezenlijke eigenschappen van de mens, ervan weerhouden zouden moeten worden bepaalde onvergeeflijke fouten te begaan’. (Vie et Langage 1966, blz. 652). | |
[pagina 55]
| |
Jean-Marie Laurence over de verdwijnende verschillen in taalgebruik tussen de maatschappelijke standen: ‘Het is een vreemd verschijnsel dat zeer veel mensen aanzienlijk meer belang hechten aan hun kleding dan aan hun taalgebruik. Dat is een omdraaiing van waarden die wèl verklaard zou kunnen worden bij de maatschappelijke laag van het gewone volk maar die men nooit zou mogen toelaten bij de middenklasse, de toplaag van de maatschappij. Er zou een onderwijs-veldtocht georganiseerd moeten worden om het aandeel van het taalgebruik aan te tonen in de vorming van de persoonlijkheid en het onvergelijkelijke overwicht dat samenhangt met de kunst van goed taalgebruik’. (Vie et Langage 1967, blz. 276).
Genoeg citaten. Genoeg om te bewijzen dat de toestand in Frankrijk niet verschilt van of beter is dan of slechter is dan die in ons land? Natuurlijk niet. Maar wel genoeg om een klein beetje te beginnen met de twijfel aan de juistheid van de veel gehoorde mening dat wij in de duisternis leven en de anderen in het licht. |
|