Vanuit deze visie de communicatie tussen schrijver en lezer waarnemend kunnen we geboeid raken door het proces dat aan de zinsbouw voorafgaat, de informatieordening, en de informatieverwerking die zich bij de lezer voltrekt. Een volzin staat tussen een hoofdletter en een punt, maar ook: tussen de aandacht vóór de pen het papier raakt en de gedachteninhoud van de lezer na de punt. Tussen beide denkactiviteiten moet een overdracht plaatsvinden.
De overdracht van informatie is een proces dat uitsluitend in de ontvanger van die informatie tot stand komt. Alles wat daaraan voorafgaat - het denken van de schrijver, zijn formuleren - is in het beste geval nog slechts een reiken naar de lezer, geen be-reiken. Juist in dat bereiken geschiedt de overdracht. Bij teksten die geen ander doel hebben dan overdracht van zakelijke informatie, moet het bereiken van de lezer hoofdzaak zijn.
Deze situatie is eigenlijk zo eenvoudig als bij koffie: de enige waardebepaling ligt in het genot bij het consumeren. Een slecht kopje koffie is niet te verontschuldigen met de verklaring dat het alle vereiste ingrediënten bevat, dat de bereidingsvoorschriften nauwgezet zijn gevolgd of dat de bedoeling goed was. En ook niet de opvatting van de koffiezetster dat zij koffie op deze manier bereid juist lekker vindt. Grammaticale juistheid, het feit dat alle te noemen zaken en begrippen inderdaad in de tekst staan, dat voorts de bedoeling van de schrijver herkenbaar is, dit alles is van secundaire betekenis vergeleken bij de functie van de tekst in het hoofd van de lezer. Taalkundige juistheid is onverbiddelijk voorwaarde voor goed schrijven, maar niet de laatste eis.
De Amerikaanse taalkundige C. Fries (The Structure of English, 1958) heeft eens onderzocht hoe men correct schrijvend toch kan falen. Hij liet een aantal mensen met goede kennis van zaken een uiteenzetting geven over baseball. Bij analyse van de teksten bleek, dat vaak de informatie alleen dan doeltreffend geacht kon worden, wanneer de lezer zelf het baseballspel kende. Dit verschijnsel is herhaaldelijk te bespeuren. De schrijver gaat uit van alles wat hij weet (op zijn manier dan), terwijl hij zijn uitgangspunt moet kiezen bij wat de lezer omtrent het betrokken onderwerp niet weet.
Wat betekent deze beschouwingswijze nu voor de praktijk van het schrijven? Het behoeft geen toelichting dat het bovenstaande overweging verdient bij de benadering van de stof, de inleiding van de lezer, bij de indeling van de stof en vooral bij het bepalen van de schaal waarop men schrijft. Maar ook bij het formuleren van zinnen, daarvóór reeds, is het van essentieel belang, dat de schrijver voldoende afstand neemt tot zijn stof en zijn bedoelingen met de informatie. Hij moet denken met het hoofd van de lezer.
In een verrassend groot aantal blijken stijlfouten herleidbaar te zijn tot een onjuiste houding van de schrijver tegenover de lezer. Een voorbeeld:
‘Aan de door de techniek aan constructiematerialen voor toepassing bij hoge temperatuur en zware mechanische belasting gestelde eisen, kan alleen voldaan worden door synthetische keramische materialen.’
De overdaad van vijf voorzetsels in de aanhef is een stijlfout. Maar de oorsprong daarvan is een methodische fout. De auteur, een specialist op het gebied van keramische materialen, heeft alle feitelijke informatie, zijn objectieve constateringen, geheel onderworpen aan zijn persoonlijke overtuiging.
Objectief is: De techniek stelt hoge eisen aan constructiematerialen die worden toegepast bij hoge temperatuur en zware mechanische belasting.
Subjectief is: Aan deze eisen kan alleen voldaan worden door synthetische keramische materialen.
In deze vorm zou de informatie stilistisch gaaf zijn geweest, gemakkelijk te verwerken en als argumentatie doeltreffender. De schrijver heeft het recht van de lezer miskend om feiten als feiten te mogen vernemen.
Een tweede voorbeeld: ‘Er is de moeilijkheid dat / wanneer men het model uit het zand wil halen / dat niet kan / vanwege de onderste flenzen.’
Deze wat primitieve zin is eigenlijk niet meer dan een voorstadium van de bedoelde mededeling en hij draagt de kenmerken van zijn oorsprong: de concrete ervaring van de schrijver heeft het model van de zin bepaald. Hij wilde het gietmodel uit het zand halen, bemerkte dat het niet kon en zag dat de onderste flenzen de belemmering vormden. Zijn conclusie - een denkprodukt - was dat deze situatie een moeilijkheid opleverde. En zie, nu wordt de gehele concrete beleving, alle feitelijke informatie, weer ondergeschikt gemaakt aan het (persoonlijke) oordeel van de schrijver. Zijn mening krijgt voorrang in de volgorde der woorden en ook grammaticaal: ‘moeilijkheid’ is onderwerp van de hoofdzinconstructie. Hiervan is de kreupele stijl het gevolg. Wanneer men de inhoud van bovenstaande zin ordent volgens zijn informatiewaarde voor de lezer, dan krijgt men zonder enig probleem: ‘De onderste flenzen verhinderen dat men het model uit het zand kan halen; dat is een moeilijkheid’.
De lezer is ermee gebaat, dat hij zijn informatie over feitelijke gegevens krijgt aangeboden in de vorm van een constatering, waarbij de schrijver zijn verhouding tot die gegevens onderdrukt. De waarneming en de beoordeling van de waarneming dienen bij de lezer in deze volgorde te geschieden en dat moet hem zonder meer mogelijk worden gemaakt. Meestal komt dit de stijl ten goede.
In dit opzicht is onze grote natuurkundige en nobelprijswinnaar H.A. Lorentz een meester geweest. Nog treft zijn dissertatie uit 1875 door de waterklare stijl, die zo aangenaam leesbaar is, dat het bijna de schijn heeft of de eenvoud gemakkelijk verworven is. Een strikt theoretisch betoog van Lorentz maakt de indruk of men het denkproces ziet verlopen als een opeenvolging van concrete waarnemingen. Ondanks zijn voortdurend argumenteren blijkt deze auteur nauwelijks behoefte te hebben aan het woordje ‘dus’. Wel treft het goede gebruik van ‘namelijk’, steeds ter inleiding van een verklaring waarop de lezer onwillekeurig reageert met ‘ja, inderdaad’. Het kostte Lorentz blijkbaar geen moeite om volstrekt loyaal te staan tegenover de lezer. Het tegendeel van een dergelijke loyaliteit spreekt uit het volgende ambtelijke disteltje: