Onze Taal. Jaargang 37
(1968)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
[Nummer 10/11] | |
Vertalen met jij‘Vertalingen zijn als vrouwen: als ze mooi zijn, zijn ze niet trouw, als ze trouw zijn, zijn ze niet mooi.’ Het aforisme wordt aan Rabelais toegeschreven. De vertaling ervan is een bewijs van de stelling: het Frans zet tegenover elkaar belles en fidèles, het Nederlands mooi en trouw. Het laatste paar rijmt niet, maar dat is nog ‘tot daaraan toe’; erger is dat in het Nederlands een vrouw trouw en een vertaling getrouw genoemd wordt. Beroepsvertalers weten er alles van. Als er één groep is die nooit voor de verleiding van een blind taalchauvinisme zal bezwijken, moet het - dunkt ons - wel deze zijn. Beroepsvertalers merken dagelijks dat de ene taal op bepaalde punten meer biedt dan de andere, dat er schakeringen in de ene taal zijn die bij de vertaling in de andere wegvallen. Daarom weten zij dat er geen enkele taal is die in alle opzichten beter is dan andere talen. Hoe te handelen als de oorspronkelijke taal voor een zeker begrip slechts één woord kent en de taal waarin vertaald moet worden, daarvoor verscheidene woorden aanbiedt? Het antwoord is natuurlijk: dat hangt af van de omstandigheden, de sfeer, de stijl, de context, de bedoeling van de schrijver enz. Een bekende moeilijkheid is bijvoorbeeld de vertaling van het Engelse you. Het Nederlands biedt daarvoor: jij, je, u, jullie, gij en ge: zes vormen. Een Nederlandstalige maakt in het algemeen feilloos gebruik van de schakeringen. Iemand die een dialect als ‘moedertaal’ heeft en het algemeen beschaafd als tweede taal, loopt de kans uit te glijden. De Vlaamse verslaggever bij de Olympische spelen die herhaaldelijk zijn Nederlandse kijkers aansprak met jullie in plaats van met u (‘bij jullie in Nederland is het nu middernacht’), was ernaast. We krijgen vrij dikwijls vragen te beantwoorden die betrekking hebben op de ondertiteling van Engels-Amerikaanse films die op het Nederlandse televisiescherm worden vertoond. Laat men toch vooral niet overdrijven! Denk niet dat het altijd ‘één grote bende’ is, als er een enkele keer een foutje of zelfs een fout op het scherm komt... Iemand heeft ons eens uitvoerig onderhouden ‘over de vrijwel systematische verkeerde vertaling van you!’. Hij beweerde dat de meest voorkomende vertaling die met u is, ook in gevallen waar ‘de Amerikaan - als hij Nederlands zou spreken - stellig jij zou zeggen.’ Wie zal bewijzen dat deze klager gelijk heeft? We hebben de indruk - niet meer dan dat! - dat hij ongelijk heeft. Een Amerikaan die voortreffelijk op de hoogte is van het Nederlandse taalgebruik, zou ons kunnen helpen als we niet zeker zijn in de keuze tussen jij, je, u, gij en ge. Als het dode talen betreft, waarin slechts één vorm bestaat voor de tweede persoon enkelvoud, is de kwestie eigenlijk onoplosbaar. De taalgeleerden moeten ons de weg wijzen, maar ze zijn het vaak met elkaar oneens. Prof. dr. D. Loenen schrijft in de inleiding bij zijn vertaling van Plato's dialoog Symposium dat hij de voorkeur geeft aan jij, je, jullie. Gij en u zijn voor hem te deftig en ge sluit hij uit ‘omdat ik hetzelf nooit heb gebezigd en ook nooit bezigen zal en het boven de Moerdijk zo goed als uitgestorven is.’ Prof. dr. G.J. de VriesGa naar voetnoot1) meent: ‘Je, jij en jou zijn door onze oubollige gemeenzaamheid besmet; u is niet gelukkig. Dus kiezen we ge en gij; maar daarmee belasten we onze vertaling met een archaïsme dat het Grieks niet heeft.’ De redenering van deze kenner van het Grieks is ten aanzien van het Nederlands wel wat eigenaardig. Miljoenen malen per etmaal zouden de Nederlanders met hun jij zich te buiten gaan aan ‘oubollige gemeenzaamheid’... En u is ‘niet gelukkig’. Hoe zou deze hoogleraar zijn huisgenoten, zijn vrienden, zijn familieleden (en verder ook àlle andere hem bekende of onbekende | |
[pagina 46]
| |
mensen met wie hij in het Nederlands praat) aanspreken? Oubollig, niet gelukkig, archaïsch? De Vlaamsche vertaler drs. Xaveer de Win kiest gij. Het is duidelijk waarom: voor hem zal jij ‘Hollands’ klinken. Een beperking evenwel: hij wil zijn gij ‘zo ongedwongen mogelijk laten klinken’ en daarom geeft hij de voorkeur aan ge, eerlijk bekennende: ‘Ik wil het ook niet verhelen: voor mijzelf als Antwerpse Vlaming is dàt de meest in het oor en de mond liggende, en dus ook de meest ongedwongen vorm.’Ga naar voetnoot2) Radicaal lost mr. Evert Straat in zijn vertaling van het Nieuwe Testament het vertaalprobleem-tweede persoon op (De goede boodschap, volgens Markus, Matthijs, Lukas en Jan; Baarn 1968). Hij kent alleen maar jij, jou en jullie: ‘Ook jullie hebben nu wel pijn en verdriet, maar ik zal jullie weerzien, en je hart zal zich verblijden, en die blijdschap van je neemt niemand van je af (-). Tot nu toe hebben jullie niets in mijn naam gevraagd. Vraag en je zult ontvangen! om je blijdschap volkomen te doen zijn.’ (Jan 16, 22-25). Hij verdedigt zich in zijn verantwoording o.a. als volgt: ‘Beleefdheidsvormen bestonden in het oude Grieks niet, men “jijde en joude” zonder enig bezwaar, en geen Griek, ook geen hellenistische Griek, dacht eraan, zijn goden - of zijn god - met een andere taal toe te spreken dan hij gebruikte tegenover zijn slaven, huisgenoten of overheden.’ Hij beroept zich op de stijl waarin de goede boodschap geschreven is, een stijl, bestemd voor ‘maatschappelijk kleine, eenvoudige mensen’: het taalgebruik van de evangelisten is ‘daar kennelijk op berekend’. Dr. M. Reisel gebruikt alle ter beschikking staande Nederlandse aanspreekvormen in zijn geheel nieuwe woord-voor-woord vertaling van het boek Genesis (Den Haag, 1966). Blz. 26: ‘Jullie zult zeker geen ellende ondervinden maar God weet dat op de dag dat jullie daarvan eet - dan zullen jullie ogen geopend worden’; blz. 27: ‘Wie heeft u bewustgemaakt dat gij naakt zijt?’; blz. 66: ‘Zie eens, ik weet reeds lang dat jij een mooie vrouw bent.’ Het bijbelse Hebreeuws kent geen apart beleefdheids-voornaamwoord; het heeft enkelvoud (attah) of meervoud (attem). Dr. Reisel vertaalt u, jij, gij, jullie naar gelang van de omstandigheden.
Discussies over bijbelvertalingen zijn speciaal in dit land nogal netelig. Kenners van de Nederlandse taalgeschiedenis kunnen er meer over vertellen: zij zullen u inlichten over de strijd tussen du en ghy, waarbij Marnix van Sint Aldegonde in de 16e-17e eeuw betrokken was. En degenen die de krant uitpluizen, weten dat in 1964 is opgericht de Stichting tot Handhaving van de Statenvertaling. Zij zullen zich er niet over verwonderen dat voor deze oprichters het jij en jou van Evert Straat ‘godslasterlijk’ was. Hadden de dode talen ook maar twee of zelfs zes vormen voor de aanspraak gehad: ons zou veel narigheid bespaard zijn gebleven. Maar de vertaler had zijn geestelijke avontuur van gissen-en-missen niet beleefd en de buitenstaander was de kans op een glimlach ontnomen. |
|