Onze Taal. Jaargang 37
(1968)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdEen boeketje sjibboletsHet staat in de Bijbel: ‘Gilead bezette de doorwaadbare plaatsen van de Jordaan naar Efraïm. Wanneer nu een der vluchtelingen van Efraïm zei: Laat mij oversteken, dan zeiden de mannen van Gilead tegen hem: Zijt gij een Efraïmiet? En als hij antwoordde: Nee, dan zeiden ze tegen hem: Zeg eens “sjibbolet”. Zei hij dan “sibbolet”, kon hij het dus niet op de juiste wijze uitspreken, dan grepen ze hem en sloegen hem dood.’ (Richteren 12: 5-6.) Zo gaat het nog. Op 10 mei 1940 was het wachtwoord in een van onze marinekommando's: schavuit. Zeg dat als Duitser of Oostenrijker maar eens na! Zo gaat het nog steeds. Wie het ‘algemene beschaafd’ niet beheerst, dat merkwaardige produkt van ons vaderlandse ‘establishment’, zal binnen dat establissement altijd zelf als een merkwaardig produkt en met een scheef oog worden aangekeken, al wordt hij dan niet gegrepen en doodgeslagen zoals bij de doorwaadbare plaatsen van de Jordaan. Maar over standskenmerken in de taal willen we het nu niet hebben, die zijn in jaargang 1962 behandeld in het redaktionele opstel ‘Joe en nonjoe’.Ga naar eind1) Er zijn zoveel andere soorten sjibbolets, je kunt er een heel gezelschapspelletje van maken. Een aantal van onze geografische sjibbolets is algemeen bekend. Lieden die een baboe als vroegste logopediste hebben gehad, kunnen evenmin een z zeggen als Amsterdammers of Friezen; hebben ze het later toch nog geleerd, dan herkent men ze aan de misplaatste z: in langzaam als het Indischmensen, in zeventig als het Amsterdammers of Friezen zijn. (Tussen twee haakjes, het heeft hier maar heel zijdelings mee te maken: wist u dat Friesland aan de Amsterdamse aristokraat Jacob van Lennep te danken heeft, dat het niet meer Vriesland heet?) De Twent(enaar) spreekt een opmerkelijk ‘zuivere’ ee en oo (zonder ie resp. oe aan het eind), de Brabander en Vlaming een Engelsachtige w, die op een oe lijkt, degene die links van de Rijn geboren is over het algemeen een g die lijkt op de medeklinker van het Duitse ich. Naarmate men noordelijker komt, - ten oosten of ten westen van de vroegere Zuiderzee, - hoort men duidelijker verschil tussen de o's van | |
[pagina 43]
| |
bok en bol. En men late iemand de tweede versregel voorlezen van het gedichtje van Jan Prins over de Zwarte Hoofden, ‘Die uit de kust een eind de zee in gaan’: de noorderling zal uide en einde zeggen, de westerling uite en einte.Ga naar eind2) Men kan deze sjibbolets aanvullen door niet alleen de klanken maar ook de woordorde in aanmerking te nemen. Zo herkent men de Vlaming, of beter: de Nederlandstalige Belg, aan de konstruktie ‘ik zou er niet hebben durven aan denken’; deze eigenaardigheid wortelt blijkbaar diep: zelfs in onze toneelgezelschappen optredende Vlaamse akteurs maken er zich niet los van, - wel van de letterlijke tekst van hun rol! Ten onrechte beschouwen velen de konstruktie ‘dat hij hier geweest is’, ‘als ze komen kunnen’ (wegens de kleur van de tekens op een bepaalde dialektkaart de ‘groene volgorde’ genoemd) als een Oostnederlandse specialiteit. (Bepaald onzinnig is het, als men deze volgorde een germanisme noemt; met evenveel recht zou ‘is geweest’ een anglicisme kunnen heten.) Verder leent de woordkeus zich voor het aanwijzen van sjibbolets. In een deel van ons taalgebied gaat men met, in een ander deel op vakantieGa naar eind3); in de ene streek ligt men op, in een andere in bed. Een Groninger kan een grote hazewind een dikke hond noemen; als een Brabander zegt ‘u kunt achtermekaar aan tafel gaan’, bedoelt hij niet ‘in de ganzenpas’, maar ‘dadelijk’. Dicht bij Duitsland, zowel in het noorden als in het zuiden, kan men niet goed buiten een ‘overbodig’ wederkerend voornaamwoord: zich iets halen, kopen, bestellen enz.
Het bovenstaande is eigenlijk borreltafelpraat. Ieder onzer kent wel personen wier taalgedrag ermee in strijd is. Het is erg de vraag, of zelfs maar is aan te tonen dat degenen die zich volgens de hier gegeven regels gedragen, statistisch relevant zijn. De wetenschap heeft dit terrein nog niet bewerkt, al heeft b.v. Van Ginneken, in zijn Handboek der Nederlandse Taal er wel aandacht aan gegeven. Het dialektgeografische onderzoek, dat in ons taalgebied bepaald niet tekort schiet, houdt zich in hoofdzaak bezig met plaatselijke taalgebruiken van plaatsvaste ambachtslui en agrariërs. Een onderzoek, vereist om de thans ten beste gegeven borrelpraat te kontroleren, zou hele andere proefpersonen moeten kiezen, en zich richten op hun taalgebruik wanneer ze zich van de algemene taal bedienen. Het zou meer het notitieboekje dienen te gebruiken dan de bandopnemer of het enquêteformulier, en veel zou neerkomen op het geheugen van de waarnemer. Misschien komt het nooit verder dan het streekproevenstadium, maar hoe leerzaam en overtuigend zelfs een studie met bescheiden opzet kan zijn, heeft juist voor dit onderwerp een voortreffelijk taalwaarnemer en dialektgeograaf welsprekend gedemonstreerd: de Groningse lektor dr. A. Sassen in een lezing die men vinden kan in De Nieuwe Taalgids van 1963 (‘Endogeen en exogeen taalgebruik’).
Al meermalen is aangedrongen op een bestudering van de sjibbolets die belijders van bepaalde godsdiensten kenmerken. Overbekend, en aan de gebruikers zelf vermoedelijk veelal bewust, is de ch (inplaats van k) aan het begin van Christus, christen en christelijk, waardoor in het bijzonder onze gereformeerden zich onderscheiden. Vast ingeworteld is het onderscheid tussen ‘missie’ en ‘zending’ met hun afleidingen.Ga naar eind4) Katholieken hier te lande zullen wel niet weten dat ze te herkennen zijn aan het niet-uitspreken van de -e aan het slot van Florence, Renaissance, principe. (Bij dit laatste woord staan zelfs twee meervoudsvormen ‘tegenover’ elkaar: princiepen en principes.) Eigen voorzetsels hebben katholieken in ‘onder dit opzicht’ (tegenover in), ‘van de ene, resp. andere kant’ (tegenover aan; N.R.C. 31 juli '68: ‘die huichelaars die van de ene kant beweren, vrienden te zijn van de Sowjetunie, en van de andere kant het onmiddellijk vertrek van de troepen eisen’ - de beide komma's ontbreken in de oorspronkelijke tekst), ‘op de eerste, resp. tweede enz. plaats’ (tegenover in). Dit laatste taalverschil is zeer bekend; in 1933 hebben de geleerden er verhelderend over gediskuteerd, en de schrijver dezer regelen is nog steeds zo trots als een pauw, dat hij als kandidaat in de letteren, door tijdens de gedachtenwisseling op een kongres de ‘roomse’ uitdrukkingswijs aan zijn buurman, professor J.W. Muller, in te fluisteren, daar de verscholen aanleiding toe geweest is.Ga naar eind5) Erkend is de dubbeltaligheid door degenen die de akties voor kinderpostzegels organizeren en zorgzaam de keus bieden tussen briefkaarten met ‘Zalig’ en met ‘Gelukkig (kerstfeest of nieuwjaar)’. ‘Katholiek’ is ook het gebruik van ‘familie’ in de betekenis van ‘gezin’, en het aanspreken van personen met ‘rektor’, ‘direkteur’ enz. ‘Op zich’ (tegenover ‘op zichzelf’) is eveneens tot katholieken beperkt (interview in Vrij Nederland, 20 juli 1968: ‘dat ik dat wegvallen van die grote leermeesters op zich zo'n verlies vind’), en frappant is de onbekendheid bij niet-katholieken van de zo bruikbare uitdrukking ‘menselijk opzicht’ (= gêne; ‘hij heeft het niet durven doen uit menselijk opzicht’ = omdat hij zich schaamde, bang was wat men ervan vinden zou).
Ook de politiek kent sjibbolets. Dezelfde mogendheden worden door de een ‘satellietstaten’, door de ander ‘volksdemokratieën’ genoemd, en dat is een heel ander taalverschil dan dat tussen ‘slaboontjes’, ‘prinsessenboontjes’ en ‘sperzieboontjes’. (In de Bataafse Republiek zijn er wel eens politieke moeilijkheden over prinsessenboontjes geweest; prinses Willemijntje genoot niet de aanhankelijkheid van de Patriotten. Hier kan men mee vergelijken dat in de Duitse tijd op het etiket van een pot oranjemarmelade de eerste zes letters van dit woord werden overstempeld.) Een tijdlang bestond er politiek verschil tussen ‘Indië’ en ‘Indonesië’; nú is ‘Indië’ zozeer buiten gebruik gebruik geraakt, dat onze nieuwsorganen die naam best weer zouden kunnen invoeren ter vervanging van het ongelukkige ‘India’ met zijn nog ongelukkiger afleidsel ‘Indiase’. Men kende in de konfessionele vakverenigingen ‘vrijgestelden’, in de ‘moderne’ heetten ze ‘bezoldigde bestuurders’. Het schijnt dat een Belgisch geleerde beweerd heeft dat men te zijnent ‘de Kongo’ | |
[pagina 44]
| |
zegt als men ‘kolonialist’ is. De geleerde heeft dan verwaarloosd dat de strijd tegen het lidwoord bij Kongo een onderdeel van de taalpolitiek van Vlaamse puristen is. Die houden het lidwoord voor een gallicisme; bij ons is het dat evenmin als in ‘de Goudkust’, ‘de Oekraïne’, ‘de Zaan’ (= de Zaanstreek) en ‘de Palts’. (Wel gallicismen zullen zijn: ‘de Camargue’, ‘de Provence’, de Vendée’. Dit heeft even weinig met politiek te maken als de eigen taal van de Nederlandse Spoorwegen, die een trein kunnen laten stilhouden ‘te Laan van N.O. Indië’ inplaats van aan de enz.) In de N.R.C. schreef onlangs de heer H. Schaafsma, de antirevolutionaire oorsprong van zeker kranteartikel al herkend te hebben aan de schrijfwijze van het woord overheid, namelijk met een hoofdletter. Waarschijnlijk kunnen journalisten en politici hier nog talloze voorbeelden aan toevoegen. In Nederland is het wel en niet gebruiken van het lidwoord, maar dan in een heel ander soort gevallen als bedoeld in de vorige alinea, een sjibbolet van een nog niet besproken type, namelijk het generatiekenmerk. Het weglaten van het lidwoord voor een zelfstandignaamwoord dat gevolgd wordt door een eigennaam is geen nieuw verschijnsel: ‘graaf Floris’, ‘minister Thorbecke’, ‘poes Moortje’ zijn doodgewoon. Het lidwoordloze woord was meestal in gebruik als aanspreking: luitenant, mevrouw, dokter enz. Maar na de oorlog heeft een van de aanstellerijen van de tijdschriften Time en Life hier ingang gevonden: ‘Psychoanalyticus Bruno Bettelheim’ (Vrij Nederland, 20 juli 1968), ‘Sappho-hoofdredacteur Feenstra’ (V.N., 27 juli; eerder in hetzelfde stukje: ‘de 33-jarige free-lance journalist Jack Feenstra’, want voor een bijvoeglijk naamwoord is het lidwoord nog niet ontbeerlijk), ‘radioman Ab Goubitz’ (V.N. 10 aug., alweer tegenover in hetzelfde stukje ‘de zeer struise balletpedagoge Netty Langewen’), ‘Vietnam-demonstrante-in-vaste-dienst Tini Hofman’, ‘Tekenaar Willem’ (V.N., 10 aug.).Ga naar eind6) Let wel: deze aanhalingen komen niet uit opschriften, maar uit de tekst van stukjes. Bij onderzoek zal hoogstwaarschijnlijk blijken, dat personen boven de feertig jaar dit amerikanisme veel minder bezigen dan jongeren. Dit zal slechts in weinig geringer mate gelden voor een ander amerikanisme: de volgorde ‘met bijvoorbeeld’, ‘van onder andere’, die traditioneel hoofdzakelijk voor telwoorden voorkwam. Voorbeelden uit V.N.: ‘de oorspronkelijk bij Girodias uitgegeven boeken van bij voorbeeld Alexander Trocchi’ (20 juli '68) en ‘met ver boven zelfs de toppen uitstekende begaafdheden’ (geciteerd, 27 juli). Deze vernieuwing zou wel eens een blijvertje kunnen worden. Met de gebruikelijke plaatsing van die ‘modale’ bepalingen vóór het voorzetsel weet men dikwijls niet of ze bij het voorafgaande of bij het volgende horen. Een zin als ‘De huwelijksvoltrekking werd o.m. bijgewoond door gouverneur Ferrier en minister-president Pengel’ (Surinaams Nieuws, 20 juli '68) kun je geen kwaad mee, maar onduidelijk zou zijn ‘Hij dineerde o.a. met de koning van Noorwegen’ of ‘De kluchtspelen van Bredero af ongeveer tot Asselijn zijn anekdoten in dialoogvorm’. In deze twee gevallen staat er tussen de aanhalingstekens telkens niet één zinnetje, maar een tweetal met verschillende intonatie en betekenis. Pas door de intonatie, als men het zinsverband niet kent, kan men in het voorlaatste voorbeeld uitmaken of de bedoeling is dat ‘hij’ met nog andere personen dan de koning van Noorwegen heeft gedineerd, dan wel dat hij met die vorst ook gejaagd, koffiegedronken of gemusiceerd heeft. Zo zou op den duur de overwinning wel eens kunnen zijn aan de ondubbelzinnige, maar voor de vooroorlogse generatie aanstotelijke volgorde van ‘Ze wandelt voor waarschijnlijk haar gezondheid.’ Een derde ‘syntaktisch’ amerikanisme: ‘Unilever's Rijkens’, ‘N.V.V.'s Kloos’, ‘Rhodesia's Smith’, kioskgluurders ingescherpt door de voorprent van Time, moge deze ‘erelijst’ besluiten. Het zou niet moeilijk zijn, een lijst van woorden en uitdrukkingen die generatie-sjibbolets zijn, te laten volgen. Maar die zou misschien zo lang worden als dit nu reeds te omvangrijke artikel. Bovendien zijn ze, betiteld als modewoorden en zo, al meermalen onder de aandacht gebracht. Eén, dat nu eens geen germ- of amerikanisme is, worde hier vermeld: het door de jongeren zoveel vlotter gebruikte ‘Nederland’, dat de ouderen stijver en schoolmeesterachtiger in de oren klinkt dan het min juiste ‘Holland’. C.A. Zaalberg. |
|