P.C. Smit jr.
Deze maand is het twintig jaar geleden dat P.C. Smit Jr. stierf. Hij was de eerste redacteur van O.T. Zonder hem, zou O.T. nooit geworden zijn wat het nu is.
De aanleiding tot de stichting van het Genootschap Onze Taal is een journalistieke taalbeschouwing, te vinden in een tweetal zogenaamde hoefijzerartikelen in het Algemeen Handelsblad: Het Paard van Troje en Trojaansche Veulens. Ze zijn geschreven door C.K. Elout (1870-1947). Deze markante journalist, die bijna een halve eeuw - van 1891 tot 1940 - als redacteur van het Algemeen Handelsblad heeft gewerkt, had een sterke zin voor geestelijke onafhankelijkheid. Het herdenkingsartikel Bij Elouts verscheiden in het Algemeen Handelsblad schrijft dat zijn woord bij vrienden en tegenstanders een gezag had ‘dat slechts voor weinige journalisten is weggelegd’. De strijd voor een eigen Nederlandse beschaving, open voor buitenlandse invloeden maar tegelijk onafhankelijk daarvan, was een thema dat in menig artikel van hem voorkwam.
Elout streed tegen wat hij noemde de verduitsing van onze volksgeest. In een beschouwing in 1930, Het paard van Troje, betoogt hij dat in de laatste eeuw de Franse invloedsfeer steeds meer in zuidelijke richting is teruggedrongen, maar dat daarvoor in de plaats een druk van de Duitse ‘vorm der Germaansche cultuur’ is gekomen. Deze bedreiging acht hij veel gevaarlijker dan de Franse.
Elout's hartekreet vond vele blijken van instemming. Hij spreekt in zijn krant van een ‘brievenstroom’. Een van de lezers oppert het idee, een vereniging te stichten tot het bestrijden van germanismen, maar Elout wijst het plan van de hand. Hij trekt zich zelfs wat terug door te beweren dat een taal ook een gebruiksvoorwerp is dat met de tijd moet meegaan; zij is ook een ‘brok van het volkswezen’, dat ‘met dat wezen groeit en verandert’.
Een week later bezwijkt Elout voor de aandrang van sommige zijner lezers: hij vermeldt in een hoefijzerartikel dat hij een bondgenoot heeft gevonden in een Amsterdamse handelsman. Ook deze wil een vereniging oprichten, maar zijn idee is anders. De handelsman wil geen vereniging die naar buiten optreedt, maar ‘eene die zich toelegt op het beoefenen van zuiver Nederlandsch door de leden’. Elout voelt voor dit denkbeeld. De handelsman die hem had overgehaald, was P.C. Smit Jr.
Pieter Cornelis Smit was op 10 november 1879 in Amsterdam geboren. Na zijn h.b.s.-examen ging hij in de handel en klom langzamerhand op, zodat hij een eigen zaak kon stichten, die in het handelsregister werd ingeschreven als P.C. Smit & Co. Hij was een beminnelijk man. Als handelsagent van verschillende buitenlandse (merendeels Duitse) firma's kon hij gemakkelijk met mensen omgaan.
Smit was iemand die op anderen grote indruk maakte: hij had een charmant optreden, zonder dat hij deed denken aan het louter uiterlijk beschaafde van een ‘gladde’ handelsman; hij sprak en schreef een bijzonder verzorgd, wat archaïsch getint Nederlands, zonder aanstellerig te zijn; hij had een brede belangstelling voor culturele zaken, zonder oppervlakkig te zijn. Naarmate hij doordrong in de kennis van de neerlandistiek, werd zijn oordeel over taalzaken voorzichtiger. Mensen die jarenlang met hem samengewerkt hebben, zeggen van hem: wat hij ook deed, hij was nooit tevreden voor het goed was.
Zijn huwelijk is kinderloos gebleven. Toen hij in 1928 weduwnaar was geworden, nam hij zijn intrek in zijn Amsterdams kantoor: Keizersgracht 194, een prachtig grachtenhuis vlak bij de Westerkerk. Daar te midden van zijn kleine bibliotheek verbleef hij het liefst. Als importeur van muurverven had hij veelvuldig contact met architecten en schilders. Zelfs esthetisch begaafd, moet hij in zijn gesprekken met dezen zijn liefde voor het oorspronkelijke hebben vergroot. Zijn afkeer van namaak en onwaarheid roemen allen die hem van nabij gekend hebben.
Aan de oproep in het Algemeen Handelsblad en in enige andere dagbladen gaven dertig personen gehoor; onder hen waren twee vrouwen. Zij kwamen op 16 mei 1931 in het Centraal Hotel aan de Stadhouderskade in Amsterdam bijeen ‘tot het voorbereiden der oprichting van een taalgenootschap’. Elout zette, te zamen met Smit, het plan uiteen, door middel van een blad te velde te trekken ‘tegen de toenemende verontreiniging van onze taal, in de eerste plaats tegen het voortdurend in grooter mate binnendringen van germanismen’.
Men zag in dat politieke voorkeur en weerzin, hoe be-