ke talen tijdens hun schooltijd hebben moeten leren, kunnen over de lengte van de Griekse en Latijnse zinnen meepraten. De klassieke talen zijn als het ware geschapen voor lange zinnen. De ruime gebruiksmogelijkheid van hun deelwoorden (lopende, gelopen hebbende, gedaan zijnde) staat toe dat een klassieke zin dikwijls opgebouwd wordt als een hoogst ingewikkeld en soms ook uitermate kunstzinnig geheel, waarin tussen twee of meer kernen allerlei bepalingen, logisch en psychologisch verantwoord, worden geplaatst.
Een beroemd voorbeeld is een zin van de Griekse geschiedschrijver Thucydides (471-400 v. Chr.) uit zijn vierde boek, hoofdstuk 75. De zin heeft als kernen ‘de aanvoerders - namen de plaats weer in’ (hoi strategoi - analambanoesi to chorion palin). Het Nederlands hevig geweld aandoende, vertalen wij de zin aldus:
‘In dezelfde zomer echter, Antandros (een eiland) door de Mytileneërs zoals ze het van plan waren, op het punt staande ingericht te worden, de aanvoerders van de geld innende Atheners, Demodokos en Aristeides, zijnde bij de Hellespont - de derde namelijk van hen, Lamachos, was met tien schepen naar de Zwarte Zee gevaren - toen zij de oorlogsvoorbereiding van de plaats bemerkten en het hun scheen gevaarlijk te zijn dat het zoals Anaia bij Samos zou worden, waar de vluchtelingen van Samos, zich gevestigd hebbende, de Peloponnesiërs steunden, naar de schepen stuurlui zendende, en de Samiërs in de stad tot onrust brachten en de gevluchten opnamen, zo dan verzameld hebbende van de bondgenoten een leger en weggevaren zijnde en in een gevecht de uit Antandros gekomenen overwonnen hebbende, namen de plaats weer in.’
Ieder die wat thuis is in de negentiende-eeuwse literatuur, kan in de volzinnen van die tijd de klassieke zinsbouw herkennen. Een (nog niet eens zo kras) voorbeeld volgt hieronder. Het is uit de Voorrede van Da Costa's Bezwaren tegen de geest der Eeuw (1823):
‘Deze opmerkingen voorts, naar mate het vereischt werd tot beter inzicht van de zaak, die wy behandelen, en door het bestek van dit stukjen (hetwelk tot geheele boekdeelen zoude aangegroeid wezen, indien men hier alles, wat over ons gewichtig onderwerp te zeggen valt, met uitvoerigheid had willen bybrengen) gaan, of in het algemeen over den toestand van geheel de zoogenaamde beschaafde wereld in onzen tijd, of wel meer byzonder over het een of ander gewest, waar zich de geest des kwaads meer kenlijk door zijne jammerdragende instellingen heeft geopenbaard, of hebben eindelijk meer byzonder betrekking op dat Holland, hetwelk de Voorzienigheid, die het van ouds zoo wonderdadig steeds gehandhaafd heeft in het behoud der waarachtige Evangelieleer, thans wederom van een nieuwen zuurdeesem schijnt te willen zuiveren, dien namelijk der valsche en ongodlijke filosofie van den dag.’
De Leidse hoogleraar Jacob Geel (1789-1862) heeft in zijn opstel Nieuwe karakterverdeeling van den stijl deze zinsbouw prachtig bespot. Hij zegt: veronderstel dat ik openlijk voor mijn onzekerheid moet uitkomen, ‘zoudt gij mij voor opregt houden indien ik mij aldus uitdrukte?’
‘Zal een bewijs den stempel van eene onder eene gestadige wikking van voor en tegen, opheldering der denkbeelden, gesproten innerlijke overtuiging van den betoger zelven dragen, moet de betoger zelf (er zijn er die dit vergeten hebben) niet vergeten dat twee maal twee vier is, en dat de maan kleiner schijnt dan zij is: omdat er zich in het rijk der wetenschappen en der overdenking schijnen, en derzelver grenzen schijnen, aangezien de menigvuldigheid der voor- en onderwerpen, die zich in de, door de, behoudens de wonderlijkste keten van een onzigtbaar verband, onloochenbare verscheidenheid van hare, hetzij zigtbare of onzigtbare verschijnselen, ik zeg niet rijke, maar onuitputtelijke natuur, vertoonen of doen opmerken, niet af te zien, al te veel zwarigheden op te doen, dan dat wie geroepen is, of eene roeping gevoelt, of zich ongeroepen roept, om een betoog, in de meeste gevallen, niet in alle, een soort van bewijs te noemen, in de vorm eener leering, als hij, die thans de eer heeft tot u te spreken, te schrijven, een nog niet van alle zijden beschouwde stelling voor stevig zou houden, de uitkomst van een nog niet door al de slingerpaden der redeneering achtervolgd onderzoek: terwijl het natuurlijk is, dat eene levendige hoop dat men de waarheid gevonden heeft, en de zucht der mededeeling eenigszins sneller gaan dan de overtuiging.’
Deze parodie van Geel is afdoende. Opstellers van pensioenverordeningen, loonbelastingsformulieren en verzekeringscontracten moeten haar zorgvuldig bestuderen om voor eens en voor altijd te leren hoe ze niet moeten schrijven.
Toch kan er een misverstand ontstaan. De korte-zinpropagandisten moeten wel beseffen dat een lange zin een heel bepaalde functie kán hebben. Lees de volgende voorbeelden eens door en bemerk hoeveel er verloren gaat aan inhoud, aan spanning als de ene zin wordt verknipt tot kleine stukjes informatie.
Cees Nooteboom in De Volkskrant 4 juni 1968 over de Parijse revolutie (242 woorden niet uit een bericht, maar uit een beschouwing):
‘Na de rede, na de tanks, na het verschijnen, overal, op alle bruggen en strategische punten, van de luguber uitziende formaties dreigende ordepolitie, na de lange stoeten schreeuwerige gaullistische auto's die niettemin zeer wijselijk uit de buurt van de studenten bleven, na katers en wederzijdse verwijten, na de vrijwel zekere verwachting van een behoudende zege voor de Gaulle in de verkiezingen, na het tellen van wonden, nederlagen, vermisten (driehonderd studenten totaal verdwenen, een aantal voor het leven blind, geruchten over doden), na het afschrijven van Mitterrand, die gespeeld heeft en verloren, en na de koude woede van de communisten, die jaren lang getracht hebben om via democratische weg aan tafel te komen en die zich nu, door studenten en jonge arbeiders hebben laten verleiden de straat op te gaan voor een massademonstratie, waarbij iedereen gelukkig was maar die nu juist door de Gaulle gebruikt is als troefkaart bij het angstspel, nadat alles en de treurigheid die dat teweeg bracht, na het zich verraden voelen van arbeiders en studenten, na het besef dat Moskou en zelfs Castro gebaat waren bij een regime van de Gaulle, ofwel de stank van de grote politiek die dat meebrengt, is ineens, vandaag, toch het moment gekomen waarop zij, die de beweging begonnen zijn, beseft hebben hoeveel ze, ondanks de passen op de plaats en terug die nu gemaakt moeten worden, gewonnen hebben en vooral: hoeveel ze duidelijk gemaakt hebben, niet op de laatste plaats aan zich zelf.’
Een zin (179 woorden) van Gerard van het Reve, uit Nader tot U (1966), blz. 118:
Later was hij het wassen van de ramen van scholen en andere grote gebouwen gaan aannemen, en dat was hem beter bevallen, want hij had pittig verdiend en een keer met vrienden