Spreek-, druk- en schriftverkeer hebben in onze democratie een omvang bereikt als nooit tevoren. Maar dat zelfde bestel bevat ook minder wenselijke elementen als naäperijbacillen, gemakzucht en op grote schaal bedreven pralerij met cliché-uitdrukkingen. Personen die zich voorheen van eenvoudiger taal bedienden, horen we nu om de haverklap de pompeuze zegswijze ten aanzien van in de mond nemen. Zonder dat ze dit merken, zijn ze verzeild in een taalbesmettingszone waar klakkeloos navolgen hoogtij viert. De schrik slaat ons om het hart nu we gedwongen zijn naar die papegaaiepraat en al dat nagekakel in het sociologisch en kerkelijk jargon van onze dagen te luisteren. Tot op zekere hoogte zijn deze dingen onvermijdelijk, als gestuwd door de rumoerige drang van de huidige ontwikkeling. Hoewel er stellig te zijner tijd een grootscheepse sanering in het vooruitzicht staat, is het toch onze blijvende plicht hedendaagse taalontsporingen geregeld te signaleren en aan te stippen. Het Franse frappez toujours is hier een uitstekende leidraad. Zo dient wellicht de volgende prognose van de aanstaande -heidfabrikage tot waarschuwing voor degenen die er aan verslingerd geraakt zijn.
Een economisch krantenartikel in 1980 zal deze nieuwigheden prachtig kunnen etaleren in de zinnen: De inheid waarin onze produkten zich tot heden verheugd hebben is omgeslagen tot betrekkelijke uitheid. De oorzaak daarvan is een teveel aan tegenheid plus een manco aan voorheid bij de koper. In de komende maanden voorzien wij echter een omheid bij het publiek waardoor de opheid zich weer zal herstellen.
Het geval naarheid moet in 1980 wel bijzonder zorg vragen. Bestaande uit het bijv. nmw. naar + -heid heeft het tot dan toe nauwe banden met narigheid gekend. Maar als die nieuwe concurrent, gevormd uit het voorzetsel naar + -heid, zich een plaatsje wil veroveren onder de verse groep -heidjes, zullen de toekomstige schrijvers zeker met narigheid in de knoop raken. Velen van ons voelen die nu al, ofschoon ze uit andere bron voortkomt.
Wij vinden het immers niet fair dat het verrichten van een karweitje nog steeds de voorwaarde is voor het in de wacht slepen van een heitje, terwijl er helemaal geen moeilijkheden schijnen te bestaan bij het produceren van alle mogelijke -heidjes.
Één troost blijft ons over dat het Nederlandse volk zich met walg van die massaproductie zal afkeren als het deze laatste, troosteloze zin model 1980 leest:
De ernstigheid, graagheid en ingezetheid waarvan de gerichtheid van onze leef- en streefheid geblekenheid geeft, hebben zonder ergheid en met ontwijfelachtigheid de grote belangrijkheid van verlengingsheid voor de toekomstigheid van de Nederlandse taalwezenheid ingeheid.
Drs. T. Noordermeer, Oyen