Af (Slot)
1. Sedert vier jaar lees ik iedere aflevering van ‘Onze Taal’ met aandacht, waarbij ik steeds heb gemeend dat de kopij-leveranciers wel stevig in hun taalkundige schoenen moeten staan. Het stukje van ir. Storm van Leeuwen heeft mijn overtuiging in dezen wel enigszins aan het wankelen gebracht.
Met zijn kritiek op ‘af’ als voorvoegsel kan ik het maar ten dele eens zijn: in bijna alle door hem gewraakte voorbeelden vervult het ‘af’ een nuttige functie of maakt het deel uit van een typische vakterm. Het weglaten van het voorvoegsel, zoals door ir. S.v.L. zonder onderscheid werd voorgesteld, zou vreemde gevolgen hebben, o.a. een wel zeer ongenuanceerd en ongeoorloofd gebruik van het woord ‘zinken’: ‘Wij hebben de tunnelstukken gezonken’ of: ‘De tunnelstukken zijn gezonken’.
Maar veel groter nog is mijn bezwaar tegen het woord ‘scheepvaartdeskundige’. Wat is een deskundige? Dat is iemand die bekwaam is op een reeds eerder genoemd gebied, dat men niet opnieuw wil aanduiden. Noemt men dat gebied (scheepvaart) wèl, dan is het ‘des’ volkomen zinloos geworden. Het ‘scheepvaartdeskundige’ of ‘deskundige’, naar gelang van het voorgaande. De woorden ‘belastingdeskundige’, ‘verzekeringdeskundige’ e.v.a. zijn weliswaar ingeburgerd, maar hebben even weinig recht van bestaan als ‘rechtsdeskundig’ en ‘scheideskundig’.
Hendrik Daniëls, Gouda
2. Ik zou wel eens willen weten, wie en wat die scheepvaartdeskundige is, over wie U met betrekking tot ‘afmeren’ rept in ‘AF’ (O.T., april 1968).
Ik ben afkomstig van de rijnscheepvaart, geboren en getogen op het water en ik diende deze gestalte van ons economisch leven vele jaren. Aan direct contact met employés in deze sector ontbreekt het me nu nóg niet.
De varensmannen op de internationale binnenvaart hebben veel te maken met meerstoelen en -palen en met de meestal aangename bezigheid van meren. Nooit heb ik deze in de onderhavige kwestie bij uitstek bevoegden het woord ‘afmeren’ horen vernoemen. Waarom? Omdat in meren het idee ‘af’ besloten ligt. Dat voelt men. En aan-meren, dat door afmeren verondersteld zou dienen te worden, bestaat niet. Af-meren is derhalve fout en Van Dale geeft het gelukkig ook niet.
P.J.C. S, Utrecht
3. Betreffende het voorvoegsel af-, waarover het artikel van ir. Storm van Leeuwen in het april-nummer van Onze Taal gaat, had ik ook al sinds geruime tijd notities gemaakt, met de bedoeling, deze t.z.t. eens aan u voor te leggen.
Dit is thans niet meer nodig, daar ik zie dat het artikel en uw kommentaar wel in overeenstemming zijn met mijn voorlopige analyse. Toch zou ik nog een drietal kanttekeningen willen maken:
a. afzinken (van tunnelstukken). Hier wordt af- ook gebruikt om een onvergankelijk werkwoord overgankelijk te maken. Overgankelijk ‘zinken’ is mij althans onbekend, hoewel het volgens het woordenboek wel voorkomt. Er is natuurlijk een duidelijke behoefte aan een enkel woord voor de overgankelijke betekenis. ‘Doen zinken’, ‘laten zinken’ zijn onhandig in het spreken en missen ook nog het idee van ‘naar een eindpunt brengen’, dat het voorvoegsel af- geeft.
Naast ‘doen vallen’ zagen we ook het woord ‘droppen’ opkomen, hoewel ‘afwerpen’ misschien ook wel voldoende was geweest.
b. Naast ‘de afbouw van tunnelsekties’ (artikel ir. Storm van Leeuwen) noteerde ik ‘de afbouw van een kolenmijn’. Hiermee wordt echter juist het tegengestelde bedoeld, n.l. het afbreken ervan. Dit lijkt me een duidelijk germanisme, hoewel het duitse ‘Abbau’ meer dan één betekenis heeft.
Afvullen (van flessen) en afschieten (van wild) lijken mij overigens ook germanistisch besmet.
c. Afdunnen. Deze term wordt in mijn vak (verf) veel gebruikt, en, als ik het goed zie, in twee betekenissen:
1. de verf kan worden afgedund met peut. Hier betekent afdunnen precies hetzelfde als verdunnen.
2. de verf is 50%-afdunbaar. Hier geeft af- tevens het eindpunt aan (hoever men moet gaan om hem te kunnen verspuiten). Deze zin heeft tegelijk een kommerciëel aspekt: hoe groter het percentage, hoe voordeliger het voor de verwerker is: hij kan er dan veel (goedkope) verdunning bij doen; op de technische aspekten gaan we hier maar niet in.
Dr. W.J. Nijveld, Amsterdam