Kennis van vreemde talen
In het aprilnummer van OT wordt opgemerkt dat de Nederlanders in het algemeen doorgaan voor mensen die zich met gemak in de drie op school geleerde vreemde talen kunnen uitdrukken, maar volgens u ontkomen wij niet geheel aan zelfoverschatting in dezen. Ik zou deze vleiende uitspraak willen beperken tot één vreemde taal, die bij ons favoriet is, het Engels. Van Duits en van Frans kan bepaald niet gezegd worden dat onze landgenoten in het algemeen zich er ‘met gemak’ in kunnen uitdrukken; hoogstens kan men zich er verstaanbaar in maken en daarvoor is een elementaire talenkennis reeds voldoende. Het hedendaagse Nederlands wemelt van Engelse woorden en zegswijzen, maar de sporadische aanhalingen uit het Frans zijn zelden correct, soms treft men in twee of drie woorden evenveel fouten aan. Ook is de uitspraak van Duits en Frans van b.v. onze radio- en televisie-omroepers aanmerkelijk minder verzorgd dan die van het Engels.
In OT nr. 3 wordt o.m. het klassieke vreemde-talenonderwijs: rijtjes (woorden), regels, uitzonderingen, vertalingen, enz., gesteld tegenover dat met behulp van de bandopnemer en met steun van film en dia, het z.g. audio-visuele onderwijs, waarbij u het laatste kennelijk doeltreffender acht. Dit mag waar zijn indien volstaan kan worden met een globale talenkennis waarbij het accent valt op het zich kunnen uitdrukken in de omgangstaal en het verstaan daarvan, doch voor verder gaande studie (L.O., M.O., tolk, vertaler) is dit onttoereikend. Niemand minder dan de in 1947 overleden professor Salverda de Grave, nestor op het gebied der Romaanse talen, heeft eens in het Haagsch Maandblad een pleidooi gehouden voor het toen reeds door velen gesmade ‘woordjes leren’ dat hij, mits in verstandige groepering, een noodzakelijkheid noemde, ‘waarvan geen methode, hoe vernuftig en hoe logisch ook, kan ontslaan.’
Abituriënten van middelbare scholen zijn vaak van mening dat ze na een verblijf van een à twee jaar in het buitenland de landstaal volkomen beheersen, doch een Franse schrijver wiens naam me helaas is ontschoten schreef hierover: ‘On aura beau dire et beau faire, jamais personne ne parlera une langue étrangère comme sa langue maternelle. Il y a de ces tours, de ces expressions, qui ne s'apprennent ni dans les livres, ni à un certain âge, mais qui ne s'apprennent que dans le pays même et en même temps que l'on commence à balbutier les premiers mots.’ (Wat men ook mag zeggen en wat men ook mag doen, nooit zal iemand een vreemde taal spreken zoals zijn moedertaal. Er zijn van die zinswendingen en uitdrukkingen die men noch uit boeken, noch op latere leeftijd kan leren, maar die alleen in het land zelf en in dezelfde tijd dat men de eerste woorden begint te stamelen geleerd kunnen worden.)
W.J.M.H.