voltooid’ schijnen met ‘tijd’ samen te hangen, in werkelijkheid echter hebben ze betrekking op een ander aspect dat met een werkwoord tot uiting wordt gebracht: men kan de handeling voorstellen bijvoorbeeld als ‘nog bezig’ of als ‘tot een resultaat gekomen’. Dat wil zeggen dat men in het verleden tóch ‘onvoltooid’ en in de toekomst al ‘voltooid’ kan zijn. Trouwens het gehele woord tijd bij werkwoorden kán misleiden: er is namelijk meer aan de hand dan ‘tijd’ alleen. Zouden we ons handelen louter beschrijven vanuit de deling: gisteren-vandaag-morgen, dan had tijd zijn echte betekenis. Nu evenwel is het tijdsbegrip in menig geval geweken voor een heel ander aspect. Eenvoudige waarneming kan dit iedereen duidelijk maken. Een tegenwoordige tijdsvorm gebruiken we eveneens voor het
tijdloze. Zeggen we: ‘drie is groter dan twee’, dan is dat gisteren, vandaag en morgen tegelijk. De tijd ‘is’ in de vorige zin is iets anders dan in ‘het is nu drie uur’. Met dat zelfde ‘is’ bedoelen we in een zin als: ‘over een half uur is hij klaar’ de toekomst. Denk eens aan een vertelling: ‘Hij liep langzaam naar de deur, deed voorzichtig open en keek in het rond. Op de grond ligt een lijk.’ De tegenwoordige-tijdsvorm geeft nu een verleden tijd aan.
De verleden-tijdsvormen gaan eveneens buiten hun eigen werkgebied, in dit geval: ‘wat voorbij is’. Kinderen verdelen de rollen in hun spelletjes dikwijls aldus:
Ik was de politie en dan was jij de boef!
Let ook eens op zinswendingen als:
Ben je toch gekomen? En je was ziek!
Zeg, ik dacht dat we klaar zijn.
Wil je drinken? Had je zo'n dorst?
Kwam er maar sneeuw!
Dat een toekomst niet altijd met de toekomende tijd uitgedrukt moet worden, kan men in de gesproken taal onophoudelijk waarnemen: ik doe dat straks wel, ik haal je morgen af. Ook zonder die toekomst-woorden ‘straks’ en ‘morgen’. Toch ontmoet men in geschreven stukken herhaaldelijk een toekomende-tijdsvorm die eigenlijk met voordeel gemist kan worden. In plaats van: ‘Over enige weken zullen deze besprekingen worden voortgezet; het zal dan niet lang meer duren of het verslag zal kunnen worden gepubliceerd’, kan net zo goed: ‘Over enige weken worden de besprekingen voortgezet; het duurt dan niet lang meer of het verslag kan worden gepubliceerd.’
Hoe meer men over de eenvoudigste zaken nadenkt, des te ingewikkelder kunnen ze er uit gaan zien. Het is ermee als in het flauwe verhaal van de meneer met de baard, aan wie gevraagd werd of hij die bij het slapen onder of boven de deken hield. Hij wist het niet en het gevolg van zijn gepieker was dat hij helemaal niet meer sliep.
Welnu, voor het ‘verleden’ hebben we twee mogelijkheden: ik deed - ik heb gedaan (drie als we ‘ik doe’ meetellen). Niemand twijfelt in zijn gesproken taal. ‘Waar heb je gisteren gegeten?’ ‘In Amsterdam, we hebben heerlijk gegeten en we zijn daarna nog naar de schouwburg gegaan.’ Nóóit zult u in zo'n geval horen: ‘... we aten heerlijk en we gingen naar de schouwburg.’ Een andere situatie; iemand vertelt over de inhoud van een film: ‘Het ging over een dokter die spion was. Zijn assistente kwam altijd met een bepaalde kleur jurk. Op een gegeven dag merkte die dokter dat ze daar een bedoeling mee had...’ Nóóit zult u hier horen: ‘Het is gegaan over een dokter die spion geweest is. Zij is altijd gekomen... en hij heeft gemerkt dat ze daar een bedoeling mee gehad heeft...’ Neem nu eens de krant: het ‘pampier van kankeren en kiften’ dat beroepshalve voor driekwart over de dingen moet gaan die voorbij zijn, en streep erin te hooi en te gras wat werkwoordsvormen aan. U zult vinden:
President A en minister B hebben vandaag geconfereerd over X. Na afloop zeide A dat verder overleg noodzakelijk bleef. □ De Tweede Kamer heeft het wetsontwerp Y behandeld. De heer C stelde voor het ontwerp aan te nemen. □ De prijsvraag is een succes geworden. Een half miljoen inzendingen kwam binnen. □ Meer vrijheid voor het land Z was het programmapunt dat eerst ter sprake gekomen is. □ De voorzitter maakte duidelijk dat de regering niet genoeg gedaan heeft.
Allemaal voorbije gebeurtenissen, ze komen echter in twee verschillende ‘tijden’ voor. Het lijkt een warboel, maar het is er heus een met systeem.
In de gesproken en de geschreven taal komen de verleden tijd (vt.) en de voltooid verleden tijd (v.v.t.) naast elkaar voor. Ze zijn gelijkwaardig, maar in bepaalde gevallen geven we aan een van beide mogelijkheden de voorkeur.
De vt. is de typische vorm voor de rustige beschrijving; gebeurtenissen, toestanden, gedachten uit het verleden worden verteld.
Ik liep over het plein; het sneeuwde. De auto's reden langzaam want het was erg glad. □ In de 12e eeuw verplaatste zich het handelsverkeer door de opkomst van Keulen, dat de Rijnhandel tot zich trok, waardoor Tiel en Utrecht achteruit gingen.
De v.t.t. stelt een feit vast, noemt het resultaat dat nu nog van belang is. De gebeurtenis leeft in onze herinnering voort, zij is voor ons op de een of andere manier van groter belang dan allerlei bijomstandigheden.
Er is een bespreking gehouden tussen de twee partijen. □ Ik heb je in geen jaren meer gezien. □ En wat heeft me dat joch toen uitgehaald? Hij is uit het raam geklommen en... □ De vroegere minister is als voorzitter van de partij gekozen.
Al sprekende heeft men niet de geringste moeite de juiste tijd te kiezen. Zo scherp is de ‘regel’ nu ook weer niet dat een ‘fout’ de hoorder onmiddellijk zal opvallen. Het komt bij het schrijven over de dingen van gisteren wel eens voor dat men een ogenblik overweegt wat het beste klinkt: de v.t. of de v.t.t.
Bij het schrijven heeft men gelukkig de tijd om over de tijden te denken: ‘In onze brief van gisteren deelden wij u mede dat wij enz.’ Moet het zijn: ‘In onze brief van gisteren hebben wij u medegedeeld dat wij enz.’?