Tussen de taalzwammen
Alle woorden zijn eens waar en goed geweest en kunnen te zijner tijd ook weer waar en goed, d.w.z. eerlijk, gemaakt worden. Met deze gedachte moet je je maar troosten, als de ergernis over die rare kleine leuzen die zich als bacillen in onze omgangstaal nestelen, je dreigt te overmannen. Ik weet het niet zeker, maar ik geloof dat in dezen de Eerste en Tweede Kamer en ook de kerken de aanstichtsters van het meeste kwaad zijn. Jaren geleden verzon een van onze kopstukken, dat het wel aardiger klonk, van ‘zinnig’ in plaats van ‘verstandig’ te spreken, en ofschoon in een eeuwenlang taalgebruik zinnig veeleer de betekenis van hartstochtelijk had, nam ieder die wat meer aandacht voor zijn woorden wilde opeisen dan waarop hij in zijn hart wel rekende, voortaan dit wat bizar en antiek aandoende adjectief in de mond: ‘geen zinnig mens zal...’ - en alle zinnige mensen zeiden graag ja en amen.
Sinds enige tijd worden wij ook op ‘inbreng’ en ‘inspraak’ getracteerd. Inbreng wil dan zoveel zeggen als de bijdrage die iemand op grond van zijn specifieke geaardheid, intellectueel vermogen of maatschappelijke positie belooft te zullen leveren. Dat de term eigenlijk betrekking heeft op hetgeen men aan geld of materieel bezit - dus iets zeer uitwendigs - meebrengt, hetzij op de spaarbank of bank van lening, hetzij in het huwelijk, en voor het overige slechts in de rechtstaal bestaat, waar hij op het geld doelt, dat de erfgenamen in de nalatenschap van de erflater, ‘als hun tijdens diens leven geschonken’, moeten inbrengen, doet aan de vreugde, een ogenschijnlijk nieuw woord voor het aloude begrip ‘bijdrage’ gevonden te hebben, niets af. ‘Die man moeten we hebben - hij heeft een waardevolle inbreng’. Klaarblijkelijk beseft men niet, de aldus aangeduide als mens - die allereerst is, en dan pas hééft - te degraderen: hij wordt als een functie van zijn intellectualiteit, belangrijkheid, wilskracht, eloquentie gevat. Hij vormt als het ware met zijn persoon - niet anders dan de bontmantel of zilvercassette in de handen van de mevrouw die met vakantie wil gaan en ontdekt niet over de nodige fondsen te beschikken (en dus naar de lommerd stapt) - een ademende, levend geworden inbreng. Het is van dezelfde orde als wanneer men zijn vrienden beschouwt als waren het relaties.
Inspraak is nog iets grilliger en hoort helemaal in de machtssfeer thuis. Het woord betekent ingeving en kwam tot voor kort alleen bij gewijde redenaars en dichters voor; een enkele archaïserende essayist bediende er zich soms van, en inderdaad, als men de invloed, het geweld zelfs, van de ‘inwendige stem’ wat beeldend wil uitdrukken, kan het in een bedaard voortlopende context een leuk effect sorteren. Maar zo hebben onze vakbondsbroeders of het ongeduldige lekenvolk uit de kerken het niet bedoeld. Als zij ‘inspraak’ zeggen - en zij zeggen het zo vaak, dat de aardigheid van het ongewone er wel totaal af is - dan wensen zij mee te kunnen praten, ook wat te zeggen te hebben, dan moet de vigerende macht hun gehoor geven, wanneer zij spreken. Nog een stap verder, en zij gaan op de zetel van het geweten zitten. Dan is de rondgang van binnen naar buiten, en van buiten naar binnen, helemaal voltooid. Volgde men tot dusver de inspraak van zijn hart, nu dient men de inspraak van een zaal met een podium en vol goedbedoelende, maar vaak verwarde hoofden te volgen. En de mannen op het podium zullen wel uitmaken of het ‘haalbaar’ is. Weer zo'n prachtstuk van een neologisme dat in alle geledingen van ons spraakgebruik is doorgedrongen en dat eenvoudig bestaat in het verwarren of met elkaar vermengen van twee betekenissen van het werkwoord halen: bereiken en slagen. ‘Dat varken haalt wel 100 kg’, ‘De regering zal het niet halen.’ Een iezegrim die zich aan de nuance stoort.
Exclusiever is het lapwoord ‘controversieel’, dat voornamelijk in intellectuele kringen gehoord kan worden en dat zich hierdoor onderscheidt, dat het niets betekent, omdat het namelijk alles kan betekenen. Als wij het woordenboek raadplegen, staat er: tot een controverse leidend. Controverse is: strijd, tegenstelling. Het adjectief in kwestie drukt bijgevolg uit: waarover men van mening kan verschillen, waarover men kan vechten. Het is, om een andere modeterm te gebruiken, een vrijblijvend woord. Vooral in de Angelsaksische landen is het populair, maar ook bij ons heeft men het graag over een controversiële figuur, een controversieel onderwerp of boek, een controversiële zienswijze - in welke gevallen men het telkens dankbaar aangrijpt om toch vooral niet te zeggen wat men denkt, of liever: helemaal maar niet te denken. Want vindt men iets goed of slecht, of dom of intelligent, of smerig of subliem, dan ziet men zich allicht genoopt het niet bij die verklaring te laten, maar er ook een uitleg of argumentatie op te laten volgen. ‘Een controversiële schrijver’ - maar ben je het nu met de man eens, ja of nee? Worden wij tegenwoordig zo met inlichtingen overstroomd, worden wij zo hardnekkig tot communicatie (daar is weer zo'n taalzwam) gedwongen, dat wij hierdoor het nadenken verleren, of het positie-kiezen, of de rondborstigheid? Wie zal ons ten langen leste beletten van het controversiële gedrag van een kindermoordenaar te spreken? Ridder van Rappard is controversieel, zo ook Mevrouw Zeldenrust-Noordanus - maar hebben wij niet iets meer over deze twee mensen te zeggen, of zullen wij er ons toe bepalen de uitslag van een enquête af te wachten? Over kwantificering van kwaliteit gesproken: dacht u niet, dat een vraag die wij aan onszelf stellen, iets wezenlijk anders is dan het invullen van een formulier?
Het ‘dacht u niet’ uit de laatste zin brengt mij op weer een andere grief - u merkt wel dat de ergernissen met de jaren stijgen; laten wij hopen eenmaal met de kinderlijk uitgestoken tong van prof. Einstein te kun-