Ontleden? Dan ook bouwen!
Een goede syntaxis leert men niet door het analyseren van andermans zinsverbanden alleen, al dient men tijdens zijn vooropleiding o.i. evenveel dergelijke als chemische structuurformules te hebben genoteerd. Zo'n training zal ‘en passant’ het gevoel voor de logischsluitende systematiek van de schrijftaal versterken. Een samengestelde zin als bijvoorbeeld:
‘Aller ogen vestigden zich op de man die geroepen had, dat de voorzitter niet meende wat hij zei, maar zijn eigen voordeel nastreefde.’
Schematisch kan men zo'n zin als volgt weergeven:
Daarbij geven de hoogteverschillen de mate van ‘onderschikking’ aan, en plaatsingen op gelijke hoogte ‘nevenschikking’. De pijlen lopen uit de richting van de ondergeschikte zin naar de zin waaraan hij gesubordineerd is. Gelijkwaardige nevenschikking wordt weergegeven met +, tegengestelde met ↔, causale met:, terwijl nevenschikking d.m.v. een voegwoord (‘syndeton’) met s wordt aangeduid, dito zonder voegwoord (‘asyndeton’) met as. Samentrekking, d.w.z. verzwijging van (een) reeds genoemd(e) zinsde(e)l(en) in dezelfde functie, krijgt de aanduiding str. De diverse soorten zinnen (hoofdzinnen, lijdendvoorwerpzinnen, bijvoeglijke of bijwoordelijke bijzinnen, enz.) laten zich gemakkelijk genoeg met enkele letters afkorten. De functies van bijwoordelijke bijzinnen (tijd, plaats, reden, enz.) kunnen verwaarloosd worden.
Wie duizend zinnen aldus geanalyseerd heeft (is het aantal scheikundeformules tijdens de vooropleiding zoveel geringer?), heeft evenwel nog slechts het halve werk gedaan. Hij kan nu in een oogwenk de ‘architectuur’ doorzien, maar moet ook zelf leren ‘bouwen’. Het gemakkelijkst verloopt zo'n bouwtraining indien men, direct na de analyse, zelf een geheel andere zin bedenkt die op dezelfde structuur past, bijv.: ‘Ze moesten een boete opleggen aan de schrijver die durft beweren, dat het onderwijs in de exacte vakken niet geeft wat het belooft, maar een later onbruikbare eenzijdigheid aankweekt.’
Reeds na enige oefening kan men dan een belangrijke stap verder gaan, nl. zonder hulp van pen of papier zinnen analyseren die men leest, of hoort spreken. Weer een stap verder kunnen we, volgens elk ons opgegeven en mogelijk zinsschema, uit het hoofd een zin formeren. Onze taaltraining is op dit punt te vergelijken met schaken zonder bord of stukken, of met het echte dichten, dat ook zonder schrift gebeurt.
Onze ervaring leert, dat kinderen van een jaar of veertien na enige oefening al in staat zijn tot een discussie als volgt:
Leraar: ‘Ik vraag een zinspatroon bestaande uit een hoofdzin met een voorwerpszin en een bijv. bijzin. De voorwerpszin heeft zelf weer een bijv. bijzin bij zich, de bijv. bijzin een voorwerpszin.’ (Herhaling. Evt. zinsschema op het bord).
(De groep gaat enkele minuten nadenken, waarbij alleen al de concentratie, intens zoals bij exacte vakken nodig is, didactisch belangrijk is. De ordelijk-denkenden beseffen, dat zij in de hoofdzin dus een overgankelijk w.w. moeten plaatsen; er het voorwerp uit weglaten, omdat dit tot bijzin is ‘uitgegroeid’; en er een antecedent in opnemen, aangezien de eerste bijv. bijz. daarop steunen moet. Dit laatste herhaalt zich met de eerste voorwerpszin, en de noodzakelijke aanwezigheid van een overgankelijk w.w. met de eerste bijv. bijz. De niet-ordelijk denkenden proberen wat in het wilde weg. Reeds na enkele minuten melden zich de eersten).
Leerling A: ‘De jongen, die wel doorhad, hoe hij het doen moest, had van de leraar opgekregen, dat hij een zin moest maken, die op het schema paste.’
Leraar (vraagt klas te controleren; laat zin herhalen): Is dit goed?
Klas: Ja.
Leraar: Inderdaad. Ik zag zojuist nog meer vingers. Wat had jij?
Leerling B: De wedstrijd, die ‘Sportclub’ gisteren verloren heeft, hoewel er prima werd gespeeld, heeft tot gevolg gehad, dat er een trainer is aangesteld, die de stootkracht moet opvoeren.
Leraar (laat weer herhalen met verzoek om controle): Klopt het?
Vlugge leerling C: Nee, hij heeft een bijw. bijzin i.p.v. die eerste voorwerpszin!
Leraar: Prima. Waar heeft hij niet om gedacht?
Leerling C: Hij heeft in de eerste bijv. bijzin zijn kruit al verschoten door aan ‘verliezen’ meteen al een voorwerp (‘die’) te verbinden.
Leraar: Juist! Toen kon hij alleen bijwoordelijk verder...
Enz.
(Uiteraard worden bij dit spel geestigheid, actualiteit en produktiviteit binnen de gestelde tijd speciaal gewaardeerd. Opmerkelijk is, dat een klas nu een heel ander beeld vertoont dan gewoonlijk bij Nederlands en zelfs op de rapporten. Enerzijds vertoont zich een intelligentiebeeld als bij exacte vakken, dus een klein aantal uitgesproken knappe leerlingen en een grote discrepantie tussen de cijfers, resp. een gemakkelijk vallen van 1'en en 2'en; anderzijds blijken relatief-jonge jongens tot de beste prestaties te komen. Maar voor het overige is bij deze stand van onderzoek nog alle correlatie zoek. De mening dat ‘psychische rijpheid’, ‘veel lezen’, etc. belangrijk zijn voor taalbeheersing, gaat hier waarschijnlijk niet op.)
Wel is duidelijk, dat op deze wijze de negatieve toonaard van het ontleden van zinnen in harmonie komt met de positieve van het zinnen bouwen.
W. Diemer, Delden.