woorden, en van punten, komma's en andere leestekens stelt ons in staat het musische aspect van de intonatie bevredigend - althans voor de hedendaagse behoefte - weer te geven. Daarenboven zijn dezelfde middelen in een andere schikking, met enkele typografische - de alinea, het wit, de interlinie, cursief en klein kapitaal b.v. - in gebruik om behalve de musische laag ook de logische geleding enigermate weer te geven. Moeilijkheden kunnen nu ontstaan als de eisen van de spelling en die van de logische geleding niet met elkaar te rijmen zijn.
Het eerst heeft men uit de gesproken klankenreeks op grond van de melodiëring de zin leren onderscheiden. Het begin ging men aangeven met een hoofdletter, het einde met een punt. Nog niet zo lang geleden bleek dat het zinseinde eerder gekenmerkt is dan het begin. Er is dus in dit geval in de spelling, als zo vaak bij taal, sprake van een zekere overtolligheid. Maar juist door die overtolligheid zijn wij, slechte luisteraars en lezers of sprekers als we zijn, in staat met zo min mogelijk moeite toch nog te begrijpen wat er gezegd moet zijn of waar het om gaat. Later gaat men de vragend gesproken zin op papier met een vraagteken eindigen. In het Spaans komt dat vraagteken omgekeerd ook aan het begin van de zin, en dat is wel makkelijk, want de lezer kan dan tijdig voor de goede melodie zorgen. Bij ons levert dat een enkele maal wel eens moeilijkheden op. Vooral in de 19e eeuw waren er bij ons wel schrijvers die zinnen waarin een vraagwoord voor kwam, of waarin iets gevraagd werd, steeds van een vraagteken voorzagen. Ieder zal begrijpen dat dit het juiste lezen niet bevorderde.
Het uitroepteken is als leesteken nog niet zo lang in gebruik. Eerst werd dit teken gebruikt om de aandacht op een bepaald woord of een bepaalde passage te vestigen, zoals dat nu ook met vraagtekens nog wel eens gedaan wordt. Met instrumenten is men er nog niet in geslaagd naast de mededelende en de vragende ook een uitroepende intonatie aan te tonen. Zo blijft het advies van de ervaren correspondent om geen uitroeptekens te gebruiken, nog steeds van waarde. Uit het verloop van de melodie, de intonatie, in het door ons hardop gelezen Nederlands uit de 17e of 18e eeuw blijkt, dat vroeger de waarde van de tussen hoofdletter en punt, vraagteken of uitroepteken gebruikte leestekens anders als die van ons geweest moet zijn, zelfs als we er rekening mee houden dat wellicht ook de zinsmelodie sindsdien wat veranderd is.
Hoewel we het zinsbegin met een hoofdletter plegen aan te geven, beantwoordt het leesteken dat we hoofdletter noemen niet aan enig intonatieverschijnsel. Met de punt aan het zinseinde is dat zeker wel het geval: daar daalt de toon. Deze toondaling is voor ieder na enige oefening duidelijk waarneembaar. Er is een ander leesteken dat ook die toondaling aangeeft: de puntkomma. Ook de dubbele punt geeft hetzelfde toonverloop aan als hij gevolgd wordt door een nadere verklaring van het voorafgaande: Het was die morgen druk in het dorp: er was markt. De dubbele punt wordt ook nog in twee andere gevallen gebruikt. Het eerste leren we op de lagere school de dubbele punt voor de weergegeven directe rede. Eigenlijk geeft de dubbele punt hier geen aspect van de intonatie weer: Zij vroeg: ‘Doe je de deur even open?’ Tot hetzelfde geval zou men kunnen rekenen de dubbele punt die voorafgaat aan een opsomming: Zij hebben drie kinderen: Jan, Margreet en Paultje. Bij de opsommingsmelodiëring vinden we tussen de leden van de reeks steeds een komma om de typische intonatie van ieder woord of woordgroepje aan te geven. De afsluiting van de opsommingsmelodiëring wordt aangegeven met het woord en en een duidelijke toondaling van het laatste woord, net als aan het zinseinde.
De puntkomma gebruiken we, gerekend naar het intonatieverloop, op dezelfde wijze als de punt. Logisch is er echter een groot verschil: de puntkomma symboliseert ons gevoelen dat de beide betrokken zinnen naar de inhoud innig samenhangen. Deden we dit consequent, dan was de interpunctie van een tekst een eenvoudige aangelegenheid, omdat we slechts op het toonverloop behoefden te letten. In het gebruik van de puntkomma zijn we dat evenwel niet. Bij korte zinnen plegen we vaak gebruik te maken van komma's, waarschijnlijk vooral doordat het mogelijk is op plaatsen waar een puntkomma staat een vrij lange pauze in te lassen, en dat gaat bij een komma niet zo goed. Over het algemeen geeft de komma geen pauze aan maar een ‘toonval’: het woord waarna de komma staat wordt gevolgd door een woord dat op (veel) lagere toon wordt gesproken en de melodiëring voor de komma geeft aan dat de zin nog niet is afgelopen.
Leestekens geven geen pauzes aan, al valt het niet te ontkennen dat op plaatsen waar leestekens staan, vaak gerust kan worden. Taalkundig zijn die rusten niet functioneel, maar psychologisch kunnen ze natuurlijk hun waarde hebben. Hiervoor schreef ik een enkele zin waarin de negentiende-eeuwer stellig meer leestekens dan ik heb gebruikt, geplaatst zou hebben. In de negentiende eeuw was het gewoonte in de eerste plaats grammatisch en dan logisch te interpungeren, en zo'n logisch-grammatische interpunctie behoeft niet samen te vallen met een interpunctie die vooral of alleen de melodiëring weergeeft. In een negentiende-eeuwse tekst van b.v. Potgieter of Van Lennep worden vrij wat meer leestekens gebruikt als b.v. door Van Schendel. In gedichten met een eenvoudige zinsbouw is de behoefte aan leestekens gering en sommige dichters laten ze geheel weg, ook de hoofdletters, op een enkele punt na. Een ingewikkelder tekst vraagt om geleding, en die wordt na de punt door de komma gegeven.
Het gebruik van komma's voor onderschikkende voegwoorden (b.v. zodat, dat, omdat) is net zo min noodzakelijk als een komma voor en verboden zou zijn. In deze gevallen kan het leesteken dus iets van de door de schrijver gewilde intonatie en pauze-mogelijkheid weergeven. Het goede gebruik wil dat er voor een uitbreidende bijvoeglijke bijzin steeds een komma staat: Mijn naaste collega, die vaak afwezig is, zal binnenkort wel invaliditeitspensioen krijgen. Na zo'n zinstuk als in dit voorbeeld ‘hoort’ een leesteken, al houdt niet ieder zich steeds hieraan. Ook voor en na een bijstelling plaatst men gewoonlijk een komma: Amsterdam, die