Ik ben het hiermede volkomen oneens. Een lange, warme zomer is een zomer die langer en warmer is dan gemiddeld in ons land het geval is. Ik zie hierin eenvoudig een meteorologische aanduiding, maar ‘lange hete zomer’ geeft mij het gevoel van iets dreigends, van de angst voor relletjes zoals verleden jaar in Amsterdam plaats vonden en dit jaar in bijna alle grote Amerikaanse steden. In die uitdrukking ligt iets besloten dat iets heel anders is dan een meteorologische constatering.
Ik vind in ons blad ook vaak iets angstigs over woorden over uitdrukkingen die plotseling in de taal als het ware komen binnenvallen, maar toch bijzonder goed een nieuw begrip of een nieuwe uitvinding omschrijven. Soms kan men de ‘uitvinder’ van dergelijke nieuwe woorden nog wel opsporen. Het woord ‘bromfiets’ is van wijlen de sportjournalist Joris van den Bergh. Het woord ‘nozem’ is een vondst van Jan Vrijman uit de periode, toen hij aan de redactie van Vrij Nederland was verbonden; van wie ‘praatpaal’ is weet ik niet maar ik vind dat een geestige aanvulling van onze woordenschat. In dit geval mag de zo vaak verguisde reclamewereld ook wel eens een pluimpje hebben. Dick Schiferli kwam met het woord ‘frisdranken’ naar voren. Hij heeft daarop veel critiek gehad, maar is dit billijk? De fabrikanten van koele, niet-alcoholische dranken wilden een reclame-campagne beginnen tegen de alcoholische dranken, maar ‘niet-alcoholische dranken’ is een mondvol en heeft iets negatiefs. ‘Frisdranken’ heeft iets sprankelends en het woord heeft ingang gevonden.
Verleden week heb ik moeten glimlachen toen ik in een warenhuis bij de afdeling levensmiddelen zag staan: ‘Kakelverse eieren’. Ik neem gaarne aan dat puristen van iets dergelijks griezelen, maar het is toch maar een vondst en het geeft toch direct een gedachten-associatie met eieren die bij wijze van spreken een uur geleden onder de kip vandaan zijn gehaald.
Ik geloof dat men niet direct te schichtig moet zijn en het toch moet waarderen hoe een levende taal zich steeds vernieuwt. Als laatste voorbeeld zou ik het woord ‘voorloofde’ willen noemen. Eén van de dames van mijn afdeling vroeg mij een tijdje geleden of zij een dag vrij kon krijgen, want zij moest met haar voorloofde naar een feest. Ik kende dit woord niet en vroeg wat zij daarmee precies bedoelde. Het antwoord was: ‘Oh, daar bedoelen wij meisjes een jongeman mee, waarmee het echt ernst is. Maar de dag van de verloving moet nog worden vastgesteld, bij voorbeeld met Pasen of met een verjaardag. En nu vinden wij “aanstaande” burgerlijk en “vriend of vriendje” te wuft. En zo zeggen wij in dit geval: onze voorloofde.’ Misschien veel op aan te merken, maar ik vond het toch aardig.
J. Wijnand.
(Red.) Niet zo somber over O.T.! Over nozem is al vrij veel gepubliceerd, o.a. in O.T. 1959, blz. 43 en 47, 1965, blz. 33. Dat het een vondst van Vrijman is, lijkt ons aan twijfel onderhevig. Kakelvers is in O.T. 1961, blz. 25 ‘beschermd’; het is vergeleken met leergierig, praatziek e.d.: ‘gewoon is dat zo'n werkwoordstam een graadaanduidende functie krijgt: fonkelnieuw, stampvol, kletsnat’.
Praatpaal is in 1960, blz. 22 begroet. Wij hebben nooit getracht alle nieuwe tekenende Ned. woorden te registreren; we doen ons best, het enigszins bij te houden; bijv. bakloze maandag (1961, 61) linksaffer (1963, 36), spijtoptant (1961, 53), opstapje (1962, 24), bazenpest (1962, 24), schommelfonds (1964, 3), weggooifles (1964, 37). Hetzelfde geldt ten aanzien van oude woorden met nieuwe schakeringen: onbehagen (1962, 16), spelen (1959, 47), zindelijk (1962, 56), een beetje (1965, 28).