Als hij komt (dan) ga ik
Er blijkt een (ongedrukte?) regel te bestaan dat na een bijzin met als géén hoofdzin met dan mag volgen. Dus: als hij komt, blijf ik thuis; niet: als hij komt, dan blijf ik thuis. Wie in zo'n zin ‘dan’ gebruikt, verwart de constructie met het type ‘komt hij, dan blijf ik thuis’. Heeft deze regel eigenlijk wel recht van bestaan? Bij nadere overweging krijgen we de indruk dat er geen sprake is van verwarring, maar dat het woordje ‘dan’ in zo'n zin een speciale functie heeft.
In de gewone, beschaafde omgangstaal kan men veelvuldig zinnen horen als:
de groenteboer die is nog niet gekomen |
in de keuken daar ligt het geld |
tien jaar geleden toen waren we arm |
het potlood dat gebruiken we niet |
om zeven uur dan begint het |
bier drinken dat willen we wel |
Een woordgroep staat voorop in de zin en met een aanduidend woord wordt er naar teruggewezen. De hierboven cursief gedrukte woorden kunnen maar moeten niet met nadruk gesproken worden. Geschreven zien zulke zinnen er natuurlijk niet zo uit: schrijven is iets anders dan spreken.
Zo'n terugwijzende functie heeft ‘dan’ in: als hij komt dan ga ik. De voorwaarde wordt genoemd en met ‘dan’ herhaald. Nodig is dit ‘dan’ niet; in gewone korte zinnen is het eigenlijk overbodig want weglating van ‘dan’ schaadt de informatie niet. Als er echter sprake is van nadruk, zou ‘dan’ ons een dienst kunnen bewijzen: als hij ondanks onze waarschuwing toch te laat komt, dan (= in dat geval, dus niet als hij te vroeg of op tijd komt komt) ga ik weg.
Er is nog een mogelijkheid. Soms is de afstand tussen als en de vermelding van wat er aan de hand is ‘als enz.’ te groot. ‘Dan’ pakt de draad weer op, herinnert de lezer aan het voorwaardelijke karakter van de mededeling ervóór. Een voorbeeld daarvan vonden we in de N.R.C. van 12-6-1967. (Het woord ‘dan’ stond in de oorspronkelijke tekst niet cursief!)
‘Als het voor ons moeilijk, zo niet onmogelijk, is onze houding jegens Israël los te maken van allerlei herinneringen en gevoelens die met de staat Israël wenig te maken hebben, dan zouden we het enigszins moeten kunnen begrijpen als de Arabieren er moeite mee hebben om hùn herinneringen en gevoelens, die alles te maken hebben met de staat Israël, daarvan los te maken.’