De ‘lange hete zomer’
Een Amerikaanse kollega merkte eens op, dat wij op onze warmwaterkranen niet ‘hot’ maar ‘warm’ zetten. Dat leek hem een uiting van onze afkeer van overdrijving. Maar er is al meermalen gewaarschuwd tegen die voorbarigheid, die in taaleigenaardigheden trekken van het volkskarakter meent te ontdekken of terug te vinden. ‘Oorzakelijk verband leggen tussen het karakter van een taalgemeenschap en bepaalde taalvormen die zij gebruikt, leidt spoedig tot onverantwoorde conclusies.’ (Ik hoop dat vele leden van Onze Taal deze zin herkennen.) Dat Amerikanen en Engelsen warm water ‘hot’ noemen, komt niet doordat ze zo graag extreem doen. Het komt eenvoudig doordat de grens tussen ons ‘warm’ en ‘heet’ anders ligt dan die tussen hun ‘warm’ en ‘hot’. Zo is ook het onderscheid tussen ‘avond’ en ‘nacht’ niet hetzelfde als tussen ‘evening’ en ‘night’.
Wanneer nu onze pers de ‘long hot summer’, dat schrikbeeld van iedere Amerikaan die verantwoordelijkheid draagt, een ‘lange hete zomer’ noemt, inplaats van een ‘lange, (komma!) warme zomer’, dan spreekt daar ook zeker geen verandering in ons volkskarakter uit. Maar toch wel een karaktertrek, althans een zeer verbreide eigenschap. Het is dat ouwe trouwe gebrek aan taalzelfstandigheid, aan besef van verantwoordelijkheid voor ons gemeen bezit.
Het is geen gevolg van onvoldoende kennis van het Nederlands. Die is in het spel wanneer men foelie ‘folie’ noemt, of Atrecht ‘Arras’. Een journalist kent genoeg Nederlands om te weten dat wij van ‘warm water’ en ‘een warme dag’ spreken. Die ‘hete zomer’ is het gevolg van diezelfde taalonderdanigheid die maakt dat sommigen hardnekkig ‘dit land’ schrijven inplaats van ‘ons land’.
Misschien wil een volgende promovendus van professor Stuiveling de stelling verdedigen: ‘Het is verantwoord, uit het gebruik van bepaalde barbarismen te concluderen tot de taalkundige karakterloosheid van een volksgroep’.
Z.