Volgens mij II
In ‘Onze Taal’ van juli-aug. trof ik een beschouwing van de heer T.M.F. Steen aan over ‘volgens mij’. Nu, volgens mij slaat deze in zijn betoog de plank behoorlijk mis. Taal dient misschien in zekere zin een logisch geheel te zijn, maar is toch voor een zeer belangrijk gedeelte een gevoelszaak. Grammatica is een noodzakelijk kwaad, taalgevoel is vereist voor een werkelijk goede overdracht van begrippen. Als men mij vraagt, als ik de bioscoop uitkom: ‘Vond je het een goede film?’, dan kan ik antwoorden: ‘Ja en nee’. ‘Wat!’ zou men kunnen zeggen; ‘onmogelijk! Het is ja of het is nee, dús dat is onzin’.
Als iemand zegt ‘volgens mij’, dan schept hij daarmee een tegenstelling, n.l. tot anderen, die het wel niet met hem eens zouden kunnen zijn. Hij waarschuwt dus bij voorbaat zijn toehoorders hem met een kritisch oor te beluisteren. Demagogen zullen dat wel uit hun hoofd laten. De schrijver begrijpt de bedoeling ook heel goed, maar hij wil die niet begrijpen, omdat, volgens hem, de taal even logisch moet zijn als 2 × 2 = 4. Bovendien is ‘volgens mij’ ook nog het stopwoord van de onontwikkelde man, en dat maakt het helemaal onaanvaardbaar. Ik vrees inderdaad, dat ‘volgens mij’ weinig gebruikt wordt door lieden die zichzelf zo ontwikkeld wanen, dat zij hun privé-opvattingen menen te kunnen poneren als feiten. Inzicht in de eigen beperkingen vindt men slechts bij waarlijk grote geesten, èn wellicht bij de ‘gewone man’, die, o naïviteit, durft toe te geven dat hij niet overal alles van afweet.
J.A. van der Wulp, Amsterdam.