Onze Taal. Jaargang 36
(1967)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||
[Nummer 9] | |||||||
VreemdSommige reeds heel lang bestaande dagbladen bieden van tijd tot tijd de lezer de gelegenheid wat te glimlachen over het nieuws waarmee onze voorouders het moesten doen. De krant drukt dan een bericht af dat een honderd of meer jaren geleden in zijn kolommen heeft gestaan. Zo gaf de N.R.C. van 13 mei 1967 een verhaal uit Groningen, verschenen in de ‘Rotterdamsche Courant’ op ‘Saturdag den 9 Mey 1767’. Wij laten het hieronder volgen. Neem eens de moeite het te lezen: het kost u een minuut of drie. Het is overigens niet slechts taalkundig boeiend: u kunt er ook uit leren dat veel (zo niet alles) in feite hetzelfde blijft.
‘BURGEMEESTEREN EN RAAD IN GRONINGEN, doen te weten: Hoe wy met de uiterste indignatie en ongenoegen hebben vernomen, dat vele baldadige personen zig niet hebben ontzien, om de onlangs naar herwaards, en in deze Stad binnen marcherende Militie van dezen Staat, onder veelvuldige bedreigingen op eene verregaande wyze te molesteren; ja zelfs zig hebben durven verstouten, na de Officieren met steenen en vuiligheid te werpen, en dus Onze vorige Ordonnantien, en wel inzonderheid het Placaat van den 23 Mey 1747, veragtelyk te overtreden: Zoo dat het met reden te vrezen staat, wanneer zulke baldadigheden, niet efficacieus worden belet en beteugeld, dat de militairen, daar door geänimeert en verbittert, eindlyk genecessiteert zullen worden, middelen ter hunner eigener defensie by der hand te nemen en in het werk te stellen, het welk ten uitersten onaangename en dangereuse gevolgen zouden konnen na zig slepen. ZOO IS 'T, dat Wy, om dezelve te praevenieren en de publieke ruste en vreedsame samenlevinge te conserveren, met alle ernst tegen voorgemeld insupportabele, en niet te duldene in insolentien, willende voorzien, hebben goedgevonden en geresolveert. Onze vorige orders te renoveren en nogmaals door dezen op het strengste te verbieden, dat niemand zig zal hebben te onderstaan, de Militairen op eenigerhande wyze, met woorden of daden te insulteren, injurieren, of eenige reden van offensie te geven, veel minder naar dezelve met vuiligheid of steenen te werpen, by poene, dat zulk een, die dezen ter contrarie zal bevonden worden te hebben gedaan, direct zal worden gefaiseert, en in verzekering gebragt, om vervolgens naar exigentie van zaken en omstandigheid, aan lyf of leven te worden gestraft. En op dat deze Onze welmeenige te beter werde geobserveert en nagekomen, zoo worden de Stads Schout en zyne dienaren, als ook de Ratelwagten, onder die ernstige bedreiginge, van by het minste bewyslyk verzuim, van hunne bedieningen te worden ontzet en gecasseert, mits dezen gelast, om zonder eenige nader order af te wagten, de contraventeursen overtreders van deze Onze Ordonnantie, te apprehenderen, en in bewaringe te brengen, ten einde na inhoud dezes tegen dezelve werde geprocedeert, &c.’
Wie zijn Frans twintig jaar verwaarloosd heeft, zal in een woordenboek moeten bladeren: dangereus, insulteren, exigentie, contraventeursen... Het is een stuk van een 340 woorden; daarvan zijn 32 vreemde woorden, dus een 9%. Van die 32 vreemde woorden zijn er | |||||||
[pagina 54]
| |||||||
nu, tweehonderd jaar later, nog maar vijf in een soortgelijke omstandigheid bruikbaar: marcheren, molesteren, officieren, publiek, militairen. | |||||||
Hoeveel vreemde woorden in de krant?Tellingen in ons Nederlandse taalgebied, die ons enige indruk kunnen geven van de menigvuldigheid van de vreemde woorden, kennen we nietGa naar eind1.). Voor een deel van het Duitse taalgebied heeft Klaus HellerGa naar eind2.) onlangs een onderzoek ingesteld. Hij kwam tot de conclusie dat in de dagbladpers het aantal vreemde woorden 8 tot 9% bedraagt van het totaal. Heller telde ook de vreemde woorden in dagbladen uit 1860 en vond... dat het percentage van die tijd verwaarloosbaar kleiner was dan nu. Op het eerste gezicht lijkt dit wonderlijk. Men zou immers verwachten dat ons gebruik van vreemde woorden zoveel sterker is dan vroeger: de techniek heeft duizenden woorden gebracht, de industrie en de internationale verbondenheid van de volkeren hebben ons tot volstrekt onmisbare vreemde woorden genoopt. De verklaring is doodeenvoudig: er zijn ongeveer even veel vreemde woorden van vroeger verdwenen als er nieuwe bijgekomen zijn. U kunt dit verschijnsel zien aan het stuk van de N.R.C.: van de 32 vreemde woorden zijn er nog maar vijf mogelijk. Het zal u echter geen moeite kosten het stuk in de hedendaagse stijl te herschrijven, wederom gebruik makende van een dertig (maar nu andere) vreemde woorden. | |||||||
Bij ons meer dan bij anderen?We hebben nu en dan de neiging te veronderstellen dat er geen Europese taal is die zoveel vreemd taalgoed in zich opgenomen heeft als het Nederlands. Maar kan voor die veronderstelling materiaal geleverd worden zodat we van een bewijs kunnen gaan spreken? Het valt te betwijfelen... In Duitse verhandelingen hebben we meer dan eens gelezen dat geen taal ter wereld zoveel vreemde woorden heeft als het Duits. De ‘Rundfunk’ en de ‘Fernsprecher’ zijn legendarische voorbeelden van Duitse duitsheid, maar voor de kenner van het hedendaagse Duits hebben ze even weinig bewijskracht als het ‘denkbeeld’ en ‘de geneesheer’ representatieve voorbeelden van het Nederlands zijn. Het Frans heeft zijn periode van de ‘italomanie’ en de ‘hispanomanie’ gekend en ondergaat nu (zie Onze Taal 1964, blz. 23) de kwelling van het franglais. Een boek van Pierre GuirandGa naar eind3.) uit 1965, Les mots étrangers, eindigt met: ‘Wat moeten we nog zeggen over de publiciteit, de smerige publiciteit die op onze wegen, onze muren, onze beeldschermen, de woordenschat bezoedelt en de zinsbouw verminkt? Het probleem is ernstig en gaat verder dan de taal, daar het onze gehele beschaving betreft. Het zou ongetwijfeld dodelijk zijn als we ons opsloten in een onvruchtbaar chauvinisme, maar het gevaar is groot dat we langzaam wegzinken in het drijfzand van de lijdzame nabootsing.’ Een oordeel over de vreemde woorden in het Engels is voor buitenstaanders, niet-Engelstaligen, niet zo eenvoudig daar die taal een mengsel is van ‘germaanse’ en ‘romaanse’ elementen. Toch kan men van een vreemde-woordenprobleem in het Engels wel enig vermoeden krijgen als men de Engelse stijl- en taalboeken bestudeert. Wat voor ons ‘gewoon’ Engels is, kan voor de Engelsman ‘vreemd’ Engels zijn. Victor Grove noemt de barrière van Grieks-Latijnse woordstammen in het Engels een ‘veritable Great Wall of China’. Opmerkelijk is dat hij het Nederlands prijst om het ontbreken van die barrière! Hij vergelijkt de ‘bilingual’ Milton met de ‘monolingual’ Vondel, die ‘homely and familiar to the Dutch reader’ is; Vondel ‘developed the latent powers of his mother tongue to the highest perfection’. Een andere, schrijver, Ullmann, zegt dat de barrière van vreemde woorden in het Engels ‘perpetuates and aggravates class differences and fills the people on the wrong side of the bar with a sense of insecurity and inferiority’.Ga naar eind4.) Ullman wijst ook op het verschil tussen ‘gemotiveerde’ en ‘ongemotiveerde’ woorden. Hij bedoelt ermee dat in het Engels een rij als king-queen-royal lastig is, drie los van elkaar staande woorden; in het Nederlands vertonen de woorden menigmaal een verband met elkaar: koning-koningin-koninklijk. Of deze ‘gemotiveerdheid’ echter voor de gewone taalgebruiker werkelijk zoveel gemakkelijker is als de ‘ongemotiveerdheid’, durven we niet beslissen. Op een of andere manier zijn alle woorden willekeurig. De buitenstaander loopt het gevaar romantische bespiegelingen te houden over de taal die niet de zijne is. Een gewone Nederlander hoort in ‘onmiddellijk’ niet meer ‘middel’; evenmin als hij uit zichzelf in ‘voorzichtig’ nog de samenhang met ‘voorzien’ herkent. | |||||||
BastaardwoordenEr is in theorie verschil tussen vreemde woorden en bastaardwoorden, maar eigenlijk maakt dat voor de gemiddelde taalgebruiker niet veel uit. ‘Vreemd woord’ is dikwijls de gangbare uitdrukking. De term bastaardwoord is al oud. Vondel gebruikt het woord in zijn Aenleidinge ter Nederduitsche Dichtkunste (1650). Deze ‘aenleidinge’ is geen aanleiding, maar een nuttige les (vgl. inleiding) voor jonge dichters. In het begin van dit stuk proza zegt hij dat niemand zich ervoor behoeft te schamen om in het Nederlands, ‘zijn moederlycke tale’, te dichten, want die taal doet niet onder voor welke andere dan ook: ‘Wat onze spraeck belangt, die is, sedert weinige jaeren herwaert, van bastertwoorden en onduitsche allengs geschuimt, en gebouwt, en geeft den leerling nu veel vooruit, om naer den palmtack in dit renperck te rennen, tegens en voorby henlieden, die met zulck een zure moeite en arbeitzaamheit dit spoor onlangs begosten te leggen.’ De tweede helft van de zin slaet op het baanbrekende werk van de 16e- en 17e-eeuwse taalbouwers. Bij het grote publiek heeft het woord enige bekendheid gekregen na het verschijnen van de groene Woordenlijst (1954). De spellingcommissie, die de gebruikers duidelijk maakte dat er veelal geen scherpe grens is tussen ‘bastaardwoorden’ en ‘vreemde woorden’, schreef in hoofdstuk III van haar Leidraad de vermaarde zin: ‘In het algemeen zijn we uitgegaan van de overweging, dat we niet door een te sterke vernederlandsing het gebruik van bastaardwoorden dienden | |||||||
[pagina 55]
| |||||||
aan te moedigen.’ De commissie die dit jaar het - nu wel aan alle kanten voldoende bekeken - Rapport voor de spelling van de bastaardwoorden heeft laten uitgeven, moest wel wat dieper dan de Woordenlijst op het begrip bastaardwoord ingaan: zij moest immers de regering raad geven juist aangaande de spelling van die woorden. Ook deze commissie merkt op dat het moeilijk is een grens te trekken. Zij noemt als algemene kenmerken van de bastaardwoorden op:
Voor degenen wie dit onvoldoende duidelijk is, een paar voorbeelden. Het woord conducteur: wie spreekt dit in een Nederlandse zin uit met de Franse neusklank ‘on’, de ‘uu’ van uur en de Franse ‘eu’ als in ‘l'heure’? Het woord film: men kan ervan maken filmen, verfilmen, films. Het woord station: in de taal van ontlening, het Frans, betekent het station la gare. De drie kenmerken behoeven niet alle tegelijk van toepassing te zijn voor één geval. Het belangrijkste is wel het eerste: de uitspraak. In deze grote groep van de bastaardwoorden zou men nog verschillende lagen kunnen onderscheiden wat de menigvuldigheid betreft. Hier komen we wederom op glad ijs. Twee uitersten kan ieder waarnemen: de bastaardwoorden in de taal van de ‘specialisten’ (woorden als: goniometrie, ultrasoon, impedantie) en de woorden die door elke Nederlander met lagere-schoolontwikkeling begrepen worden: bureau, echo, klimaat, theater, luxe, modern, hotel, normaal, foto, reklame, televisie, radio. Mensen die nooit met taalkwesties te maken hebben, ja eigenlijk nooit over het begrip ‘taal’ of ‘Nederlands’ nadenken, zullen desgevraagd hoogstwaarschijnlijk niets onnederlands in de woorden van de tweede groep opmerken. Pas op, als u de proef op de som neemt: vraag het mondeling, schrijf de woorden niet op, want de spelling (bureau, luxe) zou de gevraagden kunnen misleiden! | |||||||
Het werk van Onze TaalEen misvatting over het Genootschap Onze Taal is dat het als hoofddoel zou hebben: de uitbanning van alle vreemde woorden. Het zou in ons land het laatste bolwerk van het purisme zijn. Een tweede misvatting is dat het - meegezogen door de ‘normloosheid’ van de tijd waarin we leven - álles goed vindt, dat er voor het Genootschap geen vreemde-woordenkwestie bestáát. Nu, zij die de eerste mening zijn toegedaan, moeten maar eens aandachtig in de afgelopen 36 jaargangen studeren. Eigenlijk zouden ze niet verder behoeven te gaan dan het eerste nummer, maart 1932, waarin zij op blz. 2 in een bestuursverklaring kunnen lezen: ‘Wij teekenen hierbij aan, dat wij geen puristen zijn in dien zin dat wij onze taal zouden willen afsluiten tegen alle vreemde invloeden; in tegendeel: wij zijn ervan overtuigd dat, met het volk, de taal behoort te leven in wisselend verband met anderen. Wij richten ons alleen tegen overmatigen en vooral tegen eenzijdigen vreemden invloed.’ Het is moeilijker, op het tweede bezwaar een afdoend antwoord klaar te maken. Hier beslist zo dikwijls persoonlijke smaak, voorkeur en afkeer: wat kan wel door de beugel en wat niet? Maar ook hier: als men de vele honderden bladzijden O.T. sinds 1932 doorkijkt, moet men tot de gevolgtrekking komen dat de klacht ‘ze vinden alles goed’ niet minder ongegrond is dan ‘ze vinden niets goed’. Natuurlijk zijn (en worden) er in O.T. fouten gemaakt in de beoordeling van vreemde woorden. Als u zo'n fout vindt, maak dan in een redelijk betoog uw bezwaar kenbaar en vergeet daarbij niet dat de beoordeling van de maatschappelijke kwaliteiten van taalvormen - net als ieder ander mensenwerk - onvolmaakt is, afhangt van de omstandigheden en aan wisseling onderhevig is. | |||||||
Gebruik je moerstaal...Liefde tot de eigen taal is de voornaamste beweegreden van het werk van O.T. Het is een ‘groot’ woord: liefde. Iedereen weet hoe menigvuldig het misbruikt wordt, en niemand zal in staat zijn nauwkeurig te omschrijven wat hij met het woord bedoelt. Ongetwijfeld zijn er mensen die het begrip liefde tot de eigen taal verouderd vinden, onwerkelijk, weeïg, romantisch: de taal kan immers geen voorwerp van echte liefde zijn, zij is een middel, zij is als het ware ‘in onszelf’, zij is geen grootheid waarvoor men persoonlijke genegenheid kan opvatten. ‘Liefde tot de eigen taal’ kan sommigen wat meewarig doen glimlachen en doen denken aan een galmende baritonstem: ‘mijne moedertaal is de scho-o-onste taal!’ Toch is er geen reden, zich voor het woord liefde te schamen. Het betekent in dit verband behalve een gevoel van aanhankelijkheid aan de vaderlandse beschaving en gebondenheid aan haar historie, ook een uiting van een soort trots over het eigene, het door de taal zichzelf-kunnen-zijn, onderscheiden te zijn van andere beschavingen. Het is de moeite waard, vooral dit zichzelf-kunnen-zijn welbewust te beschermen en te verzorgen, niet uit enigerlei vorm van afkeer van wat ons omringt, maar uit een verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van het verworvene. Een enkele keer kunt u de sombere voorspelling lezen: ‘het Nederlands is een bedreigde taal’. Het lijkt ons moeilijk, die uitspraak voor de taal als geheel te bewijzen. Wel moeten we toegeven dat op sommige punten de Nederlandse woordenvoorraad bijna uitsluitend aangevuld wordt uit vreemde talen. Verzet tegen deze aanvulling komt niet voort uit nationalistische motieven (althans in dien zin dat ons land groter, beter of machtiger zou moeten worden dan andere landen), evenmin uit vijandschap tegenover deze, maar uit een besef dat onze eigen beschaving in elk geval niet over de gehele linie de mindere is ten opzichte van andere. Nederigheid is een onontbeerlijke eigenschap voor de mens, maar zij behoeft het gevoel voor eigenwaarde geenszins uit te sluiten. | |||||||
[pagina 56]
| |||||||
Maar waarom nog langer koorddansen over allerlei woorden om uit te leggen wat ‘liefde tot de eigen taal’ is? Er is een volksuitdrukking die het korter zegt: ‘Gebruik je moerstaal!’ | |||||||
Karel de Grote en StevinIn de woordenschat van een taal ziet men de hele cultuurgeschiedenis van een volk weerspiegeld. De geschiedenis van Europa zoals wij het nu kennen, is nu eenmaal begonnen aan de Middellandse Zee en niet aan de Noordzee. Misschien is uit dat feit een soort ‘minderwaardigheidsgevoel’ ontstaan van de ‘germaanse’ talen ten opzichte van de romaanse’ talen; we weten het niet. Van Karel de Grote is bekend dat hij met zijn mannen om hun taal werd uitgelachen in Rome: de Romeinse geestelijken haalden minachtend hun schouders op over de ‘lingua barbara’ (barbaarse taal); zij vonden de noorderlingen ‘stultos, rusticos, indoctos, velut bruta animalia’ (dom, boers, onontwikkeld, als ruwe beesten). Maar de grote keizer heeft zich blijkbaar niet zo laten beïnvloeden, dat hij zijn eigen taal prijsgaf. Zijn biograaf, Einhard, vermeldt dat hij liederen en wetten liet optekenen in de eigen taal van het volk, dat hij eigen maandnamen invoerde en dat hij ‘inchoavit et grammaticam patrii sermonis’ (een spraakkunst liet maken van de vaderlandse taal). Het ‘gevecht’ van de Europese volkstalen tegen het Latijn van geestelijken en geleerden is een uitermate boeiend hoofdstuk in de beschavingsgeschiedenis. Het Latijn werd evenals de ‘oertaal’, het Hebreeuws, en het Grieks, als een ‘heilige taal’ beschouwd. Een van de argumenten was dat boven het kruis van Christus een opschrift in het Hebreeuws, Grieks en Latijn stond; het argument heeft zelfs nog dienst gedaan bij het Concilie van Trente (16e eeuw) waarbij het Latijn als liturgische taal voor de R.K. Kerk werd voorgeschreven.
In ons land zijn taalscheppers als Ruusbroek, Hooft, Vondel, De Groot en Stevin - naar wij hopen - genoegzaam bekend. Op hun motieven behoeven we hier niet in te gaan: het gevoel van eigenwaarde was hun voornaamste drijfveer. Van één van hen moge nog iets volgen, namelijk van Simon Stevin, Bruggeling, zoals hij zichzelf steeds met vermelding van zijn geboorteplaats placht te noemen. Vijf maanden geleden is de herdruk van zijn volledige werken (vijf delen) tot stand gekomen. Bij de aanbieding van deze werken in het Kon. Inst. v. Ingenieurs te Den Haag sprak prof. Minnaert over zijn kwaliteiten als wiskundige en technicus. Hij roemde Stevin ook als taalschepper. Er zijn woorden van Stevin die in onze woordenschat geheel opgenomen zijn en ‘waar wij nu helemaal gewend aan zijn, terwijl wij allang vergeten zijn dat Stevin die heeft ingevoerd. Voorbeelden daarvan zijn: bepaling, eenheid, kegelsnede, noemer, omtrek, raaklijn, snijlijn, scherpe hoek, stompe hoek, veelhoek, worteltrekking, rekenkunde, wiskunde, meetkunde, evenwijdig, evenwicht, reden, evenredig, evenaar, perk, rechtlijnig, geloofwaardig en vele andere. Aan Stevin en andere geleerden van die tijd is het te danken, dat onze wetenschappelijke vaktaal veel minder gelatiniseerd is dan bijvoorbeeld de Duitse. Het is niet ondienstig dat wij ons daar rekenschap van geven, opdat deze prachtige woorden niet geleidelijk verloren gaan door de neiging van onze tijdgenoten, om hun geschriften een geleerder aanzien te geven door het gebruik van vreemde woorden.’Ga naar eind5.) | |||||||
ZuiveringTegen taalzuivering op zichzelf is weinig in te brengen, mits zij deskundig wordt toegepast: de ervaring heeft geleerd dat in-het-wilde-weg snoeien en kappen niets helpt. De Centrale Taalcommissie voor de Techniek heeft indertijd een uitstekend voorbeeld gegeven. Men leze haar opmerking in de norm Algemene Woorden, blz. 7: ‘Vervanging door een meer of minder gebrekkige Nederlandse benaming verdient in het algemeen geen aanbeveling. Dit geldt met name voor internationale en ingeburgerde woorden.’ Zulk een oordeelkundige zuivering geschiedt nog steeds: in commissies van het Nederlands Normalisatie-instituut, in commissies die woordenlijsten voor bedrijven maken enz. Zorgvuldig wordt overwogen of een vertaling nodig is en aan welke eisen de vertaling moet voldoen.Ga naar eind6.) Absolute zuivering is onmogelijk (dit geldt voor elke taal die in de loop van haar geschiedenis met andere talen in aanraking is geweest). Het Nederlands heeft - om maar een keuze te doen - woorden uit het Frans (interessant), het Duits (kroeg), het Engels (snob), het Spaans (bodega), het Maleis (piekeren), het Arabisch (averij), het Turks (karwats), het Hongaars (koets), het Italiaans (valuta). Waar is de grens van de zuivering? Wanneer is een woord Nederlands geworden? Is de oudheid van ontlening een norm of gaat het eigenlijk veel meer om de mate waarin een vreemd woord voor ieder bruikbaar en begrijpelijk is? Tot het uiterste doorredenerende, zouden we van onze taal niet veel meer overhouden: wijn, peer, koper, villa, kelder, kerk, tafel, markt, keizer, pond enz. zouden moeten verdwijnen. | |||||||
Onmisbare woordenDe leus ‘nooit een vreemd woord’ is ronduit onzin, is in strijd met de werkelijkheid. Het stijlbeginsel ‘neem geen vreemd woord als je het met een Nederlands woord kunt zeggen’ is goed bruikbaar en aanbevelenswaardig: een taal blijft een eigen karakter behouden als de gebruikers hun taal kunnen vernieuwen en verrijken met eigen materiaal. Toch zal men in de praktijk voor menig geval komen te staan waarin een vreemd woord ondanks alles de voorkeur verdient. In de eerste plaats om de volgende reden. Wegens de geweldige en snelle groei van de techniek, de industrie, de wetenschap enz. is de behoefte aan nieuwe woorden in de laatste tientallen jaren onvoorstelbaar groot geworden. De moderne mens staat niet buiten die nieuwe wereld, integendeel: hij wordt er dagelijks bij betrokken, hij neemt aan dit taalleven intens deel, hij hoort en ziet nieuwe dingen, stromingen, denkbeelden in zijn gewone beroep en door middel van de grote massacommunicatiemiddelen. Welnu, géén enkele moedertaal is | |||||||
[pagina 57]
| |||||||
in staat voor ál het nieuwe uit eigen materiaal woorden te geven: er is eenvoudig geen tijd en geen mogelijkheid. Vervolgens: het vreemde woord heeft veelal een bijzondere taak. Dat is helemaal niet iets waarover u lang behoeft na te denken. Iedereen maakt - als het hem goed dunkt - gebruik van die aparte waarde die in een vreemd woord besloten kan zijn. Een stortvloed van voorbeelden is hier niet nodig. Het betreft o.a. internationale begrippen, vakwoorden, woorden voor dingen die bij ons onbekend zijn. Soms kan men met een enkel vreemd woord zeggen wat slechts door een lange omschrijving in eigen taal uit te drukken is. Een vreemd woord kan de gewenste schakering brengen, de nodige afwisseling of humor. Nu eens dekt een vreemd woord meer dan het overeenkomstige Nederlandse, dan weer minder. Men kan met een vreemd woord af en toe een gevoelswaarde weergeven die in eigen taal niet gemakkelijk bereikt kan worden; een vreemd woord kan sterker de bedoeling overbrengen dan een afgesleten eigen uitdrukking. Met een vreemd woord kan men verzachten, omsluieren wat in eigen taal te hard, te ruw zou klinken. Met een vreemd woord kan men op een hoog peil van abstractie komen in gevallen waar het eigen woord die mogelijkheid niet aanbiedt. Let wel: in de voorafgaande zinnen staat herhaaldelijk kan en niet zal! Het juiste, oordeelkundige, gevatte gebruik van een vreemd woord is even moeilijk als dat van het Nederlandse. Eigenlijk nog moeilijker: want áls u het vreemde woord in een verkeerde betekenis gebruikt, verkeerd spelt of verkeerd uitspreekt, is uw val diep. Stilzwijgende hoon zal uw deel zijn van de zijde van de gelukkigen die wél weten hoe het hoort. | |||||||
Waar niet?Te verbieden hebben wij - gelukkig - niets; ten hoogste kunnen we een raad geven, die u overigens zonder wroeging ter zijde kunt schuiven. Het gezegde van De Vooys van een kleine halve eeuw geleden heeft nog steeds waarde: ‘Afkeurenswaardig is een vreemd woord, wanneer het motief dat tot het gebruik ervan drijft, af te keuren valt.’Ga naar eind7.) Wij kunnen het verduidelijken en uitbreiden met: wanneer we de lezer een hol, nietszeggend, moeilijk uitspreekbaar en moeilijk spelbaar woord in de handen stoppen dat we zonder bezwaar hadden kunnen vervangen door een Nederlands; wanneer we voor onze speciale groep van lezers of hoorders onduidelijk zijn; wanneer we maar kunnen vermoeden dat ze ons van onedele motieven zullen betichten. Het zijn de vreemde woorden waarmee men pronkt, overbluft en zelfs misleidt, waarmee men een schijn van geleerdheid en verhevenheid veroorzaakt, waarmee men opschept, waarmee men de waarheid vertroebelt. Tegen dit gebruik van vreemde woorden behoren we ons te verweren. Als dan in sommiger oren ‘zuivering’ ouderwets en onverwezenlijkbaar klinkt, dan moge het verweer zijn inspiratie vinden in het verlangen naar gezond, ‘zindelijk’ taalgebruik. Geen ‘nationale’ zaak maar een maatschappelijke zaak: taal moet begrepen kunnen worden. | |||||||
Twee voorbeeldenWie nu zich of een ander betrapt op het gebruik van een woord, zoals in de alinea's vlak hierboven omschreven, moet zich of de ander nog niet direct een schurk noemen. Woorden worden veelal ondoordacht gebruikt. Er zijn trouwens ook kwade lezers die je boze bedoelingen in de schoenen kunnen schuiven waaraan je in de verste verte niet hebt gedacht. Twee voorbeelden van verkeerde vreemde woorden. Het eerste is remedial teacher. Men kan het woord steeds meer in onderwijsbladen vinden; het zal ook meer bij het grote publiek bekend gaan worden. Wij vragen ons af wie en wat er met dit puur Engelse woord gediend is. De man of vrouw zelf (‘staat beter’)? Het werk dat gedaan moet worden (‘wat doet-ie eigenlijk’)? Het publiek dat bereikt moet worden (‘hoe spreek je het uit: ‘rie-mie-die-ul-tie-tsjer’)? Een ander voorbeeld, niet van één woord maar van een mode in woordgebruik. Wij ontlenen het aan het julinummer van het maandblad Dux 1966 (zie ook O.T. 1966, blz. 38). Het hele nummer gaat over ‘klare taal’; Dux wijst o.a. op de taal van psychologen die hun klanten onbegrijpelijk vakjargon opdissen in hun rapporten. Het blad haalt het volgende staal aan: ‘De effectieve grondstructuur van Pieter vertoont een in zijn constitutie verankerde aggressieve component, die in de sociale interaktie aanleiding kan geven tot explosieve reakties. Zijn gedragspatroon is overwegend autoritair, waardoor de realiteitsaanpassing dreigt te mislukken op grond van een tekort aan overgave-gevoelens. De hetero-centrische gerichtheid blijkt onvoldoende ontwikkeld. Al met al een emotioneel labiele persoonlijkheid’. Dát is nu de situatie waarin de klant zou kunnen zeggen: gebruik je moerstaal... |
|